BESCHIKKING INZAKE ENQUETERECHT GEMEENSCHAPPELIJK HOF CURACAO
Het Hof neemt enkele principiële beslissingen
Op 5 maart 2013 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zaak: Ghis 55769 – HAR 28/12) een beschikking in het kader van een enquêteprocedure gegeven. Drie belangrijke overwegingen worden hier genoemd.
Het enquêterecht voor rechtspersonen (waaronder naamloze en besloten vennootschappen) is in Curaçao op 1 januari 2012 ingevoerd. Vrijwel direct na de invoering is een enquêteverzoek bij het Hof ingediend. De feiten die aan dat verzoek ten grondslag zijn gelegd hebben betrekking op de jaren voorafgaande aan de invoering van het enquêterecht. Dat roept de vraag op of het enquêterecht ook betrekking kan hebben op feiten in de periode voorafgaande aan de invoering.
Het Hof overweegt dat voor de enquêteregeling onmiddellijke werking geldt en dat de regeling dus vanaf de dag van invoering werking heeft. Het Hof stelt voorts vast dat er in de wetsgeschiedenis géén aanwijzingen zijn dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het onderzoek van artikel 2:271 Burgerlijk Wetboek bij voorbaat te beperken tot de periode na de invoering van deze regeling. Het Hof gaat er daarom van uit dat feiten die zich hebben voorgedaan vóór de invoering van de enquêteregeling in beginsel (mede) ten grondslag kunnen worden gelegd aan de beslissing om een onderzoek te bevelen. Het Hof wijst er op dat het de discretionaire bevoegdheid heeft om het onderzoek te beperken tot bepaalde onderwerpen en/of een bepaald tijdvak.
De tweede kwestie heeft met zetelverplaatsing te maken. De vennootschap waartegen het enquêteverzoek zich richt heeft op 7 juni 2000 haar zetel naar Curaçao verplaatst op grond van de Landsverordening zetelverplaatsing derde landen. Kan een enquêteverzoek zich ook uitstrekken tot feiten die betrekking hebben op de periode dat de vennootschap (statutair) nog in het buitenland was gevestigd? Het Hof oordeelt dat de interne verhoudingen binnen de vennootschap pas vanaf 7 juni 2000 door het recht van (aanvankelijk de Nederlandse Antillen maar thans) Curaçao worden beheerst. Het Hof overweegt dat naar internationaal privaatrecht algemeen is aanvaard dat een rechtspersoon met een zetel in een derde staat niet vóór de verplaatsing van diens zetel onder de jurisdictie van de staat van de nieuwe zetel valt. Met andere woorden: het Hof (in Curaçao) oordeelt niet over feiten die betrekking hebben op de periode dat de vennootschap in het buitenland was gevestigd en door dat buitenlandse recht werd beheerst.
De derde kwestie heeft betrekking op een in New York gewezen vonnis. De partijen in deze enquêteprocedure voeren al jaren strijd met elkaar en dat in verschillende landen. Dat heeft ten aanzien van enkele geschilpunten geleid tot een eindbeslissing van de rechter te New York. De verzoekers in deze enquêteprocedure hebben desondanks ook die geschilpunten aan het Hof te Curaçao voorgelegd. Dat roept de vraag op hoe het Hof moet omgaan met dat Amerikaanse vonnis. Het Hof overweegt dat de verzoekers hun bezwaren aan de rechter te New York hebben voorgelegd, dat die bezwaren door de rechter te New York zijn afgewezen, en dat het oordeel van de rechter te New York inmiddels onherroepelijk vaststaat. Het Hof oordeelt dat voor het opnieuw toetsen van deze bezwaren geen plaats is.
Gelet op de aard van de bezwaren (het ging hier om een contractueel vastgelegde selectieprocedure voor de benoeming van nieuwe bestuurders) oordeelt het Hof ook dat de rechter te New York in absolute zin bevoegd is, omdat het op dit punt een geschil van contractuele / vermogensrechtelijke aard betreft. Het Hof komt tot het oordeel dat de rechter te New York alle te dezen relevante bezwaren van de verzoekers heeft getoetst (en afgewezen), en dat daarmee in dit geschilpunt een bindende, voor ‘kracht van gewijsde’ vatbare beslissing is gegeven (waartegen dus geen rechtsmiddelen meer openstaan) die ook in andere gedingen rechtskracht heeft jegens de bij die procedure betrokken partijen. Dit laatste betekent dat aan de Amerikaanse uitspraak ook ‘gezag van gewijsde’ (res judicata) toekomt. Het Hof heeft om die reden de beslissing van de rechter te New York zonder meer te volgen.
Hoewel het enquêterecht pas op 1 januari 2012 in Curaçao is ingevoerd, is van die regeling vrijwel direct gebruik gemaakt. En dat heeft geresulteerd in een voor de praktijk belangrijke beschikking, waarin het Hof over enkele principiële punten een oordeel heeft geveld.
Karel Frielink
Advocaat / Partner
(5 Maart 2013)
.
ps
Zie het Antilliaans Dagblad van 12 maart 2013