DE ADVOCAAT (II)
De advocaat als ambachtsman
Deze uitspraken zou je zomaar ergens kunnen horen: “De rechtenstudie is een stoffige studie. Je moet veel boeken lezen en vooral veel uit je hoofd leren. Maar gelukkig is het geen moeilijke studie. Het is zo’n beetje de makkelijkste studie om een academische graad te halen.” Is dit alles nu waar? Dat hangt er vanaf, en het hangt vooral van jezelf af. Voor ‘marginalisten’ en notoire ‘oppervlaktedenkers’ zal dit alles in meer of mindere mate wel opgeld doen. Maar betwijfeld mag worden of dit nu degenen zijn die over de juiste kwaliteiten beschikken om het ambachtelijke beroep van advocaat uit te oefenen. Bewust wordt over een ‘ambachtelijk’ beroep gesproken. Daaraan zijn immers twee aspecten te onderscheiden: traditie en vindingrijkheid.
Tot de ‘traditie’ behoort dat deel van het advocatenwerk waar gezocht moet worden naar de regels, de op die regels bekende uitzonderingen, precedenten en in de rechtspraak of rechtswetenschap ontwikkelde interpretaties. Dat gebeurt, als het goed is, niet willekeurig: een regel staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een systeem; dat systeem is zelf het resultaat van een lange ontwikkeling. Het kennisnemen van die ontwikkeling, de geschiedenis, is bepaald geen zinledige bezigheid, maar noodzakelijk voor een goed begrip. Niet zelden zal dit ‘vorsen’ tot verrassingen leiden, alleen al omdat veel van hetgeen als hedendaagse kennis ten toon wordt gespreid, soms letterlijk, soms in een andere vorm, al geheel of gedeeltelijk door rechtsgeleerden uit het verleden onder woorden is gebracht. Tot de traditie behoort ook dat beginnende advocaten nog meer dan tijdens hun studie worden opgeleid in het snel en efficiënt opsporen van datgene wat relevant zou kunnen zijn voor de beantwoording van de rechtsvraag waarvoor zij zich gesteld zien. Wat aanvankelijk een doolhof lijkt, wordt ontsluierd; een ogenschijnlijk onneembare vesting kan misschien toch met succes worden bestormd.
Napoleon dacht dat zijn wetten helder en ondubbelzinnig waren. Advocaten waren volgens hem overbodig. Het heeft hem, zoals wij weten, niet van de ondergang gered. Er is geen filosofische verhandeling over taal voor nodig om duidelijk te maken dat de betekenis van woorden niet altijd (en ook niet voor altijd) vastomlijnd kan zijn. Voor een advocaat is het niet voldoende om te kunnen lezen en de wettelijke bepaling te kunnen vinden die op het voorliggende geval moet worden toegepast. Van een advocaat wordt tactisch en strategisch inzicht verwacht, alsook vindingrijkheid en creatief vermogen. Hij moet niet alleen weten, maar ook begrijpen. En hij moet het lef hebben zich van dogma’s los te maken en met een zekere frisheid, en los van wat hij heeft geleerd, naar rechtsregels te kijken. Dat is niet altijd even makkelijk, omdat het een menselijke eigenschap is zich vast te klampen aan wat oud en vertrouwd is. De originaliteit die de advocaat aan de dag moet leggen heeft niet, en zeker niet primair, tot doel om dat oude en vertrouwde te vernietigen, maar om het recht en de toepassing daarvan telkens ter discussie te stellen, om aldus uiteindelijk (ook) een bijdrage aan de ontwikkeling daarvan te leveren. Voor de advocaat is ‘het’ recht nimmer een rustig bezit.
Karel Frielink
(19 juni 2013)
.