DE ADVOCAAT (VIII)
De utopische advocaat
Van de ideale advocaat moet een hoge mate van beschaving worden verwacht, alsook een hoge mate van geleerdheid en kundigheid. Een praktische instelling, taalvaardigheid en rhetorische bekwaamheid maken deel uit van de standaardbagage van de utopische advocaat. Hij wordt niet alleen gevreesd, omdat hij vlijmscherp analyseert, van logica gespeende redeneringen doorklieft en de belagers van de rechtsstaat doet verstenen, maar zowel vriend als vijand hebben eerbied voor zowel zijn inborst als zijn kunde.
Niet zelden zal de utopische advocaat het gevoel bekruipen dat hij in het debat met anderen graast op een schrale weide. Slechts weinigen die tot de kudde behoren zullen zijn talenten op juiste waarde weten te schatten. Maar als een man van aanzien verbant hij die wetenschap naar de afdeling ‘triviale feiten’. Hij ziet geen reden om anderen daarom minder te achten. Hij berust in de feiten. Als bewaker van de rechtsstaat, als nastrever van het Hoge Doel, is hij de edelman die ook over het gros van de natie waakt. Zijn pretenties zijn pretentieloos. Hij is een sieraad voor de samenleving. Een lot uit de evolutionaire loterij.
De utopische advocaat is wars van versierselen. Hij wenst zich geen vrienden die hem voor decoraties aanbevelen. De eerbied, vooral de stille, die hem ten deel valt voor de wijze waarop hij zijn talenten gebruikt is hem genoeg. Hij aanvaardt de hem aangeboden ere-gelden van de justitiabelen die hij bijstaat, niet als een verdiende beloning waarop hij aanspraak maakt, want geldzucht is hem vreemd, maar vanuit een oprechte, aristotelische grootmoedigheid, en daarmee aanvaardt en erkent hij de waardigheid van de ander. En nadat hij tot de vaderen is vergaderd, en de laatste eer aan hem is bewezen, zal hij in de gedachten van wie hem kenden voortleven als de mens die de mens genoeg was.
Het weerwerk van dezulke onder de advocaten wens ik met oprechtheid uw tegenstanders toe!
Karel Frielink
(31 juli 2013)
.