VOOR EN NADELEN STEMFIES

Minister Plasterk hoeft niet te rectificeren

Het maken van een foto van jezelf in het stemhokje is populair. Soms worden ook kinderen meegenomen en gefotografeerd. Omdat een zelfprotret een “selfie” wordt genoemd, heeft iemand “stemfie” bedacht voor een foto van jezelf tijdens of na het uitbrengen van een stem.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ronald Plasterk) heeft in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 onder meer getwitterd “Ik roep niet op om een #stemfie te maken, maar het mag wel”.

De Stichting Bescherming Burgerrechten en een particulier hebben zich daar kwaad om gemaakt en in kort geding een vordering tot rectificatie ingesteld tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De kort gedingrechter te Den Haag heeft op 9 mei 2014 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2014:5657). De rechter overwoog het volgende:

3.6.
De kwestie van de stemfies heeft betrekking op een hoogst belangrijk aspect van de democratie. Het belang van vrije verkiezingen, met een absoluut (dat wil zeggen in geen enkel opzicht beperkt) stemgeheim, is wezenlijk voor de effectuering van de democratische beginselen. Uitzonderingen, zoals de mogelijkheid om iemand anders te machtigen een stem uit te brengen, doen daaraan niet af. Het stemgeheim is verdragsrechtelijk en (grond)wettelijk verankerd. Dit vormt, begrijpelijk, ook geen punt van discussie.

3.7.
Evenmin staat ter discussie dat een ieder de vrijheid heeft om voor en na het uitbrengen van zijn stem mee te delen op welke partij of kandidaat hij of zij heeft gestemd. Zo bezien is het stemgeheim een recht van de burger en geen plicht. Deze uitingsvrijheid omvat naar haar aard ook het recht om te zwijgen over de eigen stem of om, op welke grond ook, daarover te verklaren in strijd met de (geheime) werkelijkheid.

3.8.
Op de Staat rust de actieve plicht om het stemgeheim en de daaraan ten grondslag liggende beginselen ten volle te respecteren. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of de Staat – in dit geval de minister – deze rechtsplicht in voldoende mate is nagekomen. De vordering strekt niet tot het tot stand brengen of erkennen van een verbod om stemfies toe te laten, maar tot (i) een oordeel over de toelaatbaarheid van de gewraakte uitingen van de minister en tot (ii) (nadere) maatregelen ter ontmoediging van het gebruik van stemfies.

3.9.
Eisers hebben op goede gronden gewezen op bezwaren die aan het gebruik van stemfies verbonden (kunnen) zijn. Het is mogelijk dat stemgerechtigde personen druk van derden ervaren, bijvoorbeeld in gezins-, werk- of religieus verband, om te laten zien hoe zij hebben gestemd, of beloond worden voor hun stemgedrag. Een stemfie kan het daarvoor nodige bewijs leveren. Hieraan doet niet af dat de betrokkene, na de stemfie te hebben gemaakt, om een nieuw stembiljet kan vragen dat het gefotografeerde exemplaar vervangt of zijn stem alsnog ongeldig maakt. Dit zijn immers uitzonderingen, waarvan de eerste leidt tot gedrag dat voor anderen waarneembaar is en de tweede tot gevolg heeft dat de betrokkene, mogelijk ongewild, geen geldige stem kan uitbrengen. Daarnaast hebben eisers terecht gewezen op de mogelijkheid dat aan de hand van stemfies wordt nagegaan welke stem kiezers die zelf geen stemfie (openbaar) hebben gemaakt, hebben uitgebracht.

3.10.
De Staat heeft aangevoerd dat tot dusver niet is gebleken van bezwaren van de hier bedoelde aard. Ook als dit waar is, sluit dat het bestaan of het gevaar van een dergelijke druk niet uit. Als druk van de hier vermelde aard wordt uitgeoefend, zal dat ook niet snel naar buiten komen. Bovendien is niet denkbeeldig dat sommigen door de publiciteit hierover op gedachten worden gebracht die zij tot dusver niet hadden, of dat verdere technische ontwikkelingen nog subtielere vormen van “bewijs” van de uitgebrachte stem kunnen meebrengen, waarbij ook het stemgeheim van de kiezers die geen stemfie hebben gemaakt in gevaar zou kunnen komen.

3.11.
Het gebruik van stemfies en publiciteit daarover kan, zoals de Staat ook heeft betoogd, zeker ook voordelen opleveren uit het oogpunt van het publieke belang van verkiezingen. Er kan een wervende kracht uitgaan van beelden van burgers die (trots) laten zien dat en hoe zij hun stem hebben uitgebracht. Ook heeft de Staat terecht gewezen op het aspect van de vrijheid van meningsuiting, een grondrecht dat evenzeer verdragsrechtelijk en grondwettelijk is beschermd. Dit recht houdt ook in dat vrije burgers in beginsel zelf mogen bepalen hoe zij met hun rechten omgaan en daaraan uiting geven.

3.12.
Deze voordelen en ook dit aspect van de vrijheid van meningsuiting wegen echter niet op tegen de hier beschreven bezwaren. Elke potentiële, niet denkbeeldige, aantasting van het stemgeheim is buitengewoon ernstig. Het tegengaan of op zijn minst genomen ontmoedigen van dergelijke aantastingen weegt hier het zwaarst, ook in de verhouding tot het grondrecht van vrijheid van meningsuiting.

3.13.
Zoals gezegd, staat in dit kort geding centraal of de Staat zijn rechtsplicht op dit vlak voldoende is nagekomen. Dit maakt het nodig de uitingen van de minister nader te beoordelen. Hierbij is niet beslissend dat het tegengaan van stemfies moeilijk te handhaven zal zijn. De rechtsplicht waarover het hier gaat, heeft ook los van dergelijke praktische gezichtspunten waarde en betekenis.

3.14.
De kern van de gewraakte uitingen is – naast het al besproken gegeven dat de minister niet heeft opgeroepen tot het maken van stemfies – de herhaalde mededeling dat stemfies “niet verboden” zijn. Deze mededelingen hebben extra effect gekregen doordat zij niet terloops zijn gedaan maar nadat de minister, die binnen het kabinet bij uitstek verantwoordelijk is voor de naleving en effectuering van de regels over het kiesrecht, had verklaard dat hij dit “had laten uitzoeken”.

3.15.
Een “verbod” van het maken of tonen van stemfies richt zich naar zijn aard tot de burger. Zo’n verbod bestaat in Nederland niet. Er zijn wel allerlei regels die vrije verkiezingen en het respecteren van het stemgeheim moeten garanderen of bevorderen – ook regels die rechtstreeks tot de burger zijn gericht, zoals diverse strafbepalingen – maar die hebben geen betrekking op stemfies, die trouwens ook een vrij nieuw verschijnsel vormen. Ook het door eisers aangehaalde artikel J 26 van de Kieswet houdt, direct of indirect, geen verbod in. Het gegeven dat uit het evidente belang van vrije verkiezingen en van het stemgeheim kan worden afgeleid dat stemfies naast voordelen ook ernstige en zwaar(der)wegende nadelen kunnen hebben, heeft niet tot gevolg dat stemfies thans verboden zijn.

3.16.
Hieruit volgt dat de uitspraken van de minister niet onjuist of onwaar waren. Het is niet aan de rechter om te beoordelen of de minister er verstandig aan heeft gedaan door in dit opzicht te verklaren dat “het mag” zonder daarbij tevens en met nadruk te wijzen op de hier beschreven ernstige nadelen. In dit kort geding kan slechts een oordeel worden gegeven over het al dan niet rechtmatig zijn van de uitingen. De slotsom is dat deze niet onjuist waren, en daardoor niet onrechtmatig. Gelet op het voorgaande en op het door de Staat gedane aanbod zoals vermeld in 1.9, ziet de voorzieningenrechter evenmin grond of aanleiding de Staat te gelasten de overigens gevorderde maatregelen te treffen om het maken van stemfies te ontmoedigen.

3.17.
Dit betekent dat de vordering in alle onderdelen dient te worden afgewezen, met veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.

Het is duidelijk dat de kort gedingrechter tegen stemfies is, maar evenzeer duidelijk is dat er géén verbod op stemfies bestaat. In Curaçao bestaat een dergelijk verbod evenmin. De vraag is of een dergelijk verbod er zou moeten komen en, zo ja, met welke sanctie. In sommige landen staat er een gevangenisstraf op stemfies (voting selfies, polling booth selfies, ballot selfies of voting booth selfies genoemd) variërend van drie maanden tot een jaar.

Een nadeel van het toestaan van stemfies is dat je niet kunt controleren of iemand zijn of haar stem vrijwillig uitbrengt. Stel dat iemand wordt betaald om op een bepaalde partij te stemmen en als bewijs een stemfie moet laten zien? Aan de andere kant: hoe ga je controleren of iemand een (kleine) camera of telefoon bij zich heeft?

Overigens, niet iedereen stemt in een stemhokje. Op mijn bureau ligt het stembiljet voor de Europese verkiezingen. Dat biljet ga ik in mijn werkkamer invullen. Een stemfie komt er niet, maar zou een dergelijke stemfie ook onder een eventueel verbod moeten vallen?

En wat doe je met een stemmachine die voor de kiezer een bewijs uitprint dat hij heeft gestemd met daarop de vermelding van de partij en kandidaat waarop hij heeft gestemd? Zou het aan anderen tonen van dit stuk ook moeten worden verboden? Ook hier is misbruik immers mogelijk.

Het stemgeheim is een groot goed, maar de vraag is of en in hoeverre burgers die aan de buitenwereld willen laten weten op wie zij hebben gestemd, tegen zichzelf moeten worden beschermd. Moet hen, met andere woorden, het recht om een stemfie te maken worden afgepakt? Vooralsnog denk ik dat niet te snel tot een verbod moet worden besloten. Het enkele feit dat met stemfies misbruik mogelijk is, betekent niet zonder meer dat stemfies moeten worden verboden.

Karel Frielink
(advocaat)

(9 mei 2014)

.

Klik hier voor een overzicht van de verschillende regelingen in de Verenigde Staten van Amerika.

Comments are closed.