VADER-DIRECTEUR BEVOORDEELT ZICHZELF EN ZIJN ZONEN
Onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke crediteuren
Het gaat financieel slecht met een bouwbedrijf in Nederland. Er is nog wel wat geld, maar lang niet genoeg om alle crediteuren te betalen. Het bouwbedrijf hangt onder een andere vennootschap, een zogeheten holding. Vader is daarvan de enig directeur en zijn zoons zijn, net als hij, voor hun managementfee afhankelijk van holding. De holding is de bestuurder van het bouwbedrijf.
En wat doet vader? Hij zorgt ervoor dat het bouwbedrijf substantiële sommen geld overmaakt naar de holding. De crediteuren van het bouwbedrijf hebben daardoor het nakijken. Die betalingen hadden betrekking op de managementfees van vader en zijn zonen, en op leaseauto’s van de holding. Dit leidt na het faillissement van het bouwbedrijf tot een rechtszaak en uiteindelijk tot een arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1204).
In deze zaak vordert de curator (van het bouwbedrijf) schadevergoeding wegens onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Hij stelt dat vader heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van het gefailleerde bouwbedrijf, door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering (vgl. HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521, NJ 1983/597). Vader was ten tijde van die benadeling enig bestuurder van de holding, en de holding was de enig bestuurder van het bouwbedrijf. In feite bepaalde vader dus het beleid van het bouwbedrijf.
Dit geval vertoont zoveel gelijkenis met het geval waarin aan de orde is of een bestuurder op de voet van art. 6:162 BW aansprakelijk is op de grond dat hij heeft meegewerkt aan benadeling van schuldeisers van de gefailleerde vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering, dat bij de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag aansluiting moet worden gezocht bij de maatstaven zoals vermeld in HR 8 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659).
De Hoge Raad overweegt:
“Uit het arrest van 8 december 2006 volgt dat de betrokken bestuurder op grond van onrechtmatige daad voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een zodanig verwijt kan worden aangenomen. (Zie voor een en ander het arrest van 8 december 2006, rov. 3.5) Dit alles geldt, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 is overwogen, ook voor een enig indirect bestuurder zoals [vader].”
In deze zaak wordt aangenomen dat vader wist, of redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat het bouwbedrijf door zijn handelingen zijn schuldeisers zou benadelen. “Aldus ligt in het bestreden oordeel besloten dat [vader] wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de betalingen door het bouwbedrijf tot gevolg zouden hebben dat het bouwbedrijf andere verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade, zodat hem van het bevorderen van die betalingen persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken”, oordeelt de Hoge Raad. De curator heeft vader dus terecht persoonlijk aansprakelijk gesteld.
Vader was wel bestuurder van de holding, maar niet van het bouwbedrijf. Vastgesteld is dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van het bouwbedrijf. Of hij ook als indirect bestuurder (namelijk als bestuurder van de holding die zelf bestuurder van het bouwbedrijf is) aansprakelijk had kunnen worden gehouden is in cassatie verder niet aan de orde gekomen. Om die vraag te kunnen beantwoorden had eerst een oordeel moeten worden geveld over de vraag of holding zelf (als bestuurder van het bouwbedrijf) aansprakelijk zou zijn geweest, en een dergelijk oordeel was er niet.
Karel Frielink
(advocaat)
(5 juni 2014)
.