STUDIESCHULD: WELK RECHT IS VAN TOEPASSING?
Studieschuld gematigd door de rechter
De Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) heeft een studielening aan X verstrekt van in hoofdsom ANG 12.000. Partijen hebben daarover op 21 juli 1997 een overeenkomst van geldlening gesloten. X heeft haar studie / opleiding in augustus 1999 met goed gevolg afgerond. SSC vordert terugbetaling van de hoofdsom plus de rente en buitengerechtelijke incassokosten. X is niet in de procedure verschenen, niet in eerste aanleg en niet in hoger beroep.
In eerste aanleg heeft de Kantonrechter een deel van de vordering toegewezen en een deel niet. Voor zover de rente naar het oordeel van de Kantonrechter het maximaal op grond van de (Nederlandse) Wet op het Consumentenkrediet (WCK) toegestane percentage te boven gaat heeft hij de vordering afgewezen. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ook afgewezen. SSC is van die uitspraak in hoger beroep gegaan.
Het Gerechtshof te Den Haag heeft in deze zaak op 24 juni 2014 arrest gewezen (ECLI:NL:GHDHA:2014:1996). Omdat het hier een interregionale zaak betreft, besteedt het Hof eerst daaraan aandacht. Interregionaal wil in dit geval zeggen dat de partijen zijn gevestigd en/of woonachtig in verschillende landen binnen het Koninkrijk: in deze zaak in Curaçao en Nederland. De rechter moet in een dergelijke zaak beoordelen of hij degene is die over de zaak moet beslissen en welk recht van toepassing is.
Het Hof overweegt als volgt:
“Het betreft hier een interregionale zaak. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Nu X, de verwerende partij, in Nederland is gevestigd, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd.
Ook ten aanzien van het in gevallen van interregionale aard toepasselijke recht geldt dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst. In de overeenkomst van studielening is geen rechtskeuze opgenomen. In dat geval is op grond van het Nederlandse internationaal privaatrecht het recht van toepassing van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Nu SSC blijkens de overeenkomst van studielening ten tijde van het sluiten van die overeenkomst in Curaçao was (en ook thans nog is) gevestigd, terwijl ook X bij het sluiten van de overeenkomst op Curaçao was gevestigd en er geen aanwijzingen zijn dat de overeenkomst nauwer met een ander land, in het bijzonder Nederland, is verbonden, wordt geoordeeld dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met de voormalige Nederlandse Antillen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van voor 10 oktober 2010 is blijven gelden. Een en ander brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van (voorheen de Nederlandse Antillen, thans) Curaçao.”
SSC heeft als bezwaar tegen de uitspraak van de Kantonrechter aangevoerd, dat de Kantonrechter de WCK had toegepast. SSC heeft betoogd dat op de rechtsverhouding tussen partijen het recht van Curaçao van toepassing is en dat de WCK een Nederlandse wet is, die op Curaçao niet geldt. Het Hof oordeelt:
“De grief slaagt. Zoals hiervoor overwogen, is in deze zaak het Curaçaose recht van toepassing. De WCK maakt geen deel uit van het op Curaçao geldende recht.”
Maar dat betekent niet dat SSC de gevorderde rente ook volledig krijgt toegewezen. Het Hof oordeelt namelijk als volgt:
“Nu de WCK naar het recht van Curaçao niet geldt, dient de rente zonder beperking te worden toegewezen, aldus de Stichting. Hoewel de Stichting op zichzelf terecht betoogt dat de WCK niet van toepassing is, acht het hof de gevorderde contractuele rente toch niet onverkort toewijsbaar. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen contractuele rente matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht de overeengekomen rente ad 10% per jaar, mede gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, onaanvaardbaar hoog en zal in plaats van de overeengekomen rente de op Curaçao geldende wettelijke rente toewijzen.”
Ook de door SSC gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden overigens door het Hof niet integraal toegewezen. Het Hof:
“Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht, gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, de omvang van de bedongen buitengerechtelijke incassokosten (15% van de hoofdsom + de rente) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en ziet daarom aanleiding deze te matigen tot het bedrag zoals subsidiair gevorderd conform de genoemde Staffel.”
Met de “staffel” wordt verwezen naar een tabel die de rechter hanteert voor het bepalen van de hoogte van de toe te kennen buitengerechtelijke incassokosten en salarissen.
Ook al heeft Curaçao geen Wet op het Consumentenkrediet, de door de (Nederlandse) rechter toegepaste (Curaçaose) beginselen van redelijkheid en billijkheid leiden voor X toch tot een substantieel lagere schuld.
Karel Frielink
(advocaat)
(25 juli 2014)
.