ADVOCATEN EN BELANGENVERSTRENGELING
Een advocaat moet onafhankelijk zijn
Van een advocaat wordt verwacht dat hij onafhankelijk is. Bij die onafhankelijkheid gaat het om een houding: de instelling van de advocaat tegenover zijn cliënt, maar ook tegenover het gerecht en in feite tegenover elke andere betrokken partij. Hij behoort de belangen van zijn cliënt te behartigen en zich niet door zijn eigenbelang te laten leiden. Hij mag evenmin de belangen behartigen van anderen als die in strijd zijn met het belang van zijn cliënt.
In de Gedragsregels voor Advocaten wordt dit uitgangspunt als volgt omschreven: “De advocaat mag zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. ” Dat is ook logisch, want tussen een advocaat en zijn cliënt bestaat een vertrouwensrelatie. De cliënt moet erop kunnen vertrouwen dat wat hij aan zijn advocaat vertelt geheim blijft en niet op enig moment tegen hem kan worden gebruikt. Deze regel geldt ook voor het kantoor waaraan de advocaat is verbonden of het samenwerkingsverband van kantoren waartoe hij behoort.
Een advocaat mag echter best de belangen van twee partijen behartigen, ook al zijn hun belangen tegenstrijdig. Denk bijvoorbeeld aan een echtscheiding, waarbij de echtgenoten ervoor kiezen om zich door een en dezelfde advocaat te laten bijstaan in de hoop aldus tot een minnelijke oplossing te komen. Maar op het moment dat die advocaat moet vaststellen dat er een zodanig belangenconflict tussen zijn cliënten is, bijvoorbeeld omdat partijen onverzoenbaar blijken, dat een goede behartiging van de belangen van één van hen gevaar loopt, dan moet hij zich terugtrekken. Hij moet zich dan helemaal terugtrekken en mag er dus niet voor kiezen om voortaan de belangen van één van de partijen te blijven behartigen.
De vraag is natuurlijk wanneer sprake is van tegenstrijdige belangen. Een advocaat kan de overheid adviseren over een bepaalde kwestie, terwijl hij tegelijkertijd in een geheel andere kwestie namens een burger een procedure voert tegen diezelfde overheid. De belangen waar het in dit voorbeeld om gaat hebben niets met elkaar te maken. Tuchtrechtelijk is er in zo’n geval niets aan de hand, maar bij een cliënt kan dit wel vragen oproepen. Voor een cliënt voelt het immers gek als zijn advocaat ook door zijn wederpartij wordt betaald, ook al staan de twee zaken los van elkaar.
Om die reden is transparantie van belang. Een advocaat moet zoveel mogelijk zien te vermijden dat er twijfel kan ontstaan over zijn onafhankelijkheid. In het voorbeeld dat ik noemde doet de advocaat er dan ook verstandig aan om de cliënt die een procedure tegen de overheid wil aanspannen, in een zo vroeg mogelijk stadium te informeren dat hij adviseur is van diezelfde overheid. De cliënt kan dan zelf beoordelen of hij dat een bezwaar vindt. De advocaat moet zich wel de vraag stellen of hij die informatie mag geven gezien zijn geheimhoudingsplicht. In veel gevallen zal hij daarvoor eerst toestemming aan zijn andere cliënt moeten vragen. Zelfs het feit dat een advocaat voor een bepaalde partij optreedt valt immers onder zijn geheimhouding. Uitzonderingen zijn er wat dit laatste betreft ook, bijvoorbeeld wanneer de advocaat namens die cliënt de pers al te woord heeft gestaan en dus bekend is dat hij voor die cliënt optreedt.
Een advocaat die de belangen van een cliënt heeft behartigd, zou enige tijd nadat die zaak is afgelopen advocaat van de wederpartij kunnen worden, ook in een zaak tegen zijn voormalige cliënt. Het mag natuurlijk niet om dezelfde zaak gaan, en ook niet om een zaak waarover de advocaat in het verleden vertrouwelijke informatie van zijn inmiddels voormalige cliënt heeft verkregen. Anders gezegd: jegens de voormalige cliënt blijft de advocaat tot geheimhouding verplicht. Als die geheimhouding geschonden dreigt te worden door te gaan optreden voor de nieuwe cliënt, of als de kennis die de advocaat van de voormalige cliënt heeft verworven, de nieuwe cliënt ongerechtvaardigd zou bevoordelen, dan staat het de advocaat niet vrij een zaak van die nieuwe cliënt aan te nemen.
Voor de vraag of hij tuchtrechtelijk deze ‘overstap’ van de ene naar de andere vertrouwensrelatie mag maken, is verder relevant hoeveel tijd er inmiddels is verstreken. Dat zal afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de cliënt (gaat het bijvoorbeeld om een particulier, of een bedrijf), de mate van afhankelijkheid van juist deze advocaat (schakelt de cliënt geregeld diverse advocaten in of niet) en de intensiteit van hun contact, maar zeker ook van de aard van de zaak (betreft het een uiterst gevoelige zaak of een van een meer administratief karakter).
Tot slot nog dit. Vroeger koos een particulier of een ondernemer, of die nu klein of groot was, één vaste advocaat: de huisadvocaat. Die was als het ware vergroeid met zijn cliënt en beschikte dus over nagenoeg alle vertrouwelijke informatie. Het was ondenkbaar dat die huisadvocaat ooit tegen zijn cliënt zou optreden; de loyaliteit was daarvoor te sterk. Al jarenlang bestaat de gewoonte bij met name bedrijven, banken en dergelijke om meerdere advocaten in te schakelen en ook meerdere kantoren. Het vertrouwenselement bestaat nog steeds, maar de relatie is in de loop der tijd wel losser geworden. En natuurlijk zijn er uitzonderingen. Denk bijvoorbeeld aan bestuurders van wat grotere vennootschappen die in een ervaren advocaat een goede gesprekspartner zien, waarmee zij veel meer delen dan juridische vraagstukken. In die relaties speelt loyaliteit (gelukkig) nog steeds een grote rol.
Karel Frielink
(advocaat)
14 februari 2015
.
Deze bijdrage verscheen ook in de Amigoe van 13 februari 2015 (p. 7)