BESTUUR VERSUS AANDEELHOUDER
Ieder zijn rol, ieder zijn bevoegdheden
Het bestuur en de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap liggen bepaald niet altijd op één lijn. De vraag is of en in hoeverre aandeelhouders het bestuur tot overleg of zelfs tot het nemen van maatregelen kunnen dwingen. Het gaat daarbij om de vraag bij wie het primaat over het beleid van de vennootschap ligt. Bij het bestuur of de aandeelhouder? Die vraag was aan de orde in een geschil in Nederland tussen Boskalis en Fugro. De rechter deed vandaag in hoger beroep (in kort geding) uitspraak. Het geschil draait om de vraag welke rechten Boskalis als grootaandeelhouder van Fugro heeft om (te trachten) de bij Furgo bestaande beschermingsconstructies ongedaan te maken. Boskalis eiste dat een voorstel tot afschaffing van een beschermingsconstructie in de algemene vergadering van aandeelhouders in stemming zou worden gebracht. De eis van Boskalis is afgewezen.
De rechter in eerste aanleg heeft overwogen:
dat de door Boskalis geformuleerde aanbeveling onderdeel is van de vennootschapsstrategie en derhalve expliciet behoort tot het domein van het bestuur. Boskalis kan op grond van artikel 2:114a BW-NL verlangen dat de Antilliaanse Beschermingsconstructie tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders onderwerp van gesprek vormt. Fugro heeft zich daartoe bereid verklaard. Zij heeft ermee ingestemd dat de aanbeveling en de daarop gegeven toelichting worden opgenomen in de agenda van de aandeelhoudersvergadering van 30 april 2015. Hiermee is voldaan aan (de ratio van) artikel 2:114a BW-NL. Het bestuur hoeft geen gevolg te geven aan het verzoek van Boskalis om de concept-aanbeveling (die ziet op de bestuurs-strategie in de vennootschap) op de algemene vergadering van aandeelhouders in stemming te brengen. Dat in stemming brengen staat op één lijn met het in stemming brengen van een “besluit” waarbij het bestuur wordt opgedragen om de Antilliaanse Beschermingsconstructie te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat met het verzoek om de aanbeveling ter stemming op de agenda te plaatsten, wordt beoogd om druk op het bestuur uit te oefenen om van zijn bevoegdheid gebruik te maken in de door Boskalis gewenste zin, waartoe Boskalis niet de bevoegdheid heeft. Tot slot is overwogen dat voor zover geoordeeld zou moeten worden dat Fugro op grond van de letter van de wet gehouden is om de door Boskalis gewenst aanbeveling in beginsel in stemming te brengen geldt dat, in de bijzondere omstandigheden die zich hier voordoen, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Boskalis gebruik maakt van de op grond van de wet toegekende bevoegdheid om de concept-aanbeveling in stemming te doen brengen.
Artikel 2:114a BW-NL luidt voor zover hier van belang: “Een onderwerp, waarvan de behandeling schriftelijk is verzocht door een of meer houders van aandelen die alleen of gezamenlijk ten minste driehonderdste gedeelte van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, wordt opgenomen in de oproeping of op dezelfde wijze aangekondigd indien de vennootschap het met redenen omklede verzoek of een voorstel voor een besluit niet later dan op de zestigste dag voor die vergadering heeft ontvangen.”
In zijn uitspraak van heden overwoog het Gerechtshof te Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:1531) dat op grond van artikel 2:114a BW-NL, de daarin genoemde aandeelhouder of certificaathouder het recht heeft om de vennootschap te verzoeken om onderwerpen op de agenda te plaatsen die alleen de bespreking van de algemene vergadering van aandeelhouders behoeven en onderwerpen waarvoor ook de besluitvorming door de algemene vergadering nodig is. Indien een daartoe gerechtigde aandeelhouder of certificaathouder een met redenen omkleed verzoek doet om een onderwerp op de agenda te plaatsen dat alleen de bespreking van de algemene vergadering behoeft dient dit onderwerp ter bespreking te worden geagendeerd. In het geval een voorstel voor een besluit wordt ontvangen over een onderwerp ten aanzien waarvan de algemene vergadering van aandeelhouders de bevoegdheid toekomt om een besluit te nemen dient dit voorstel ter stemming te worden geagendeerd, aldus het Hof. Het Hof vervolgt:
De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat de door Boskalis geformuleerde aanbeveling niet een onderwerp betreft ten aanzien waarvan de algemene vergadering van aandeelhouders de bevoegdheid toekomt om een besluit te nemen. Dat de algemene vergadering van aandeelhouders niet de bevoegdheid heeft om te besluiten tot ontmanteling/beëindiging van de Antilliaanse Beschermingsconstructie wordt door Boskalis trouwens ook erkend. Dit betekent dat Fugro niet verplicht is om de aanbeveling van Boskalis en de daarop gegeven toelichting ter stemming op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders te plaatsen.
18. Boskalis heeft ter toelichting nog aangevoerd dat de voorgestelde concept-aanbeveling neerkomt op het verzoek aan het bestuur van Fugro om bij een bespreekpunt te vermelden dat na bespreking ervan door middel van een stemming peiling van de standpunten van de ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde aandeelhouders zal plaatsvinden (informele stemming, met het karakter van een motie), hetgeen volgens haar toelaatbaar is. Het hof volgt Boskalis niet in dit betoog. Het aldus door Boskalis bepleite recht op agendering volgt niet uit artikel 2:114a BW, terwijl gesteld noch gebleken is dat de statuten van Fugro daar wel in voorzien. Dat het hier gaat om een aanbeveling tot ontmanteling van de Antilliaanse Beschermingsconstructie (die volgens Boskalis de governance van de onderneming betreft en niet de strategie in eigenlijke zin; markten, productie, contracten, business model) leidt niet tot een ander oordeel. Feit blijft dat de algemene vergadering van Fugro niet bevoegd is om te besluiten over de ontmanteling van de Antilliaanse Beschermingsconstructie en daarom over dat onderwerp geen stemming op de agenda kan afdwingen. Dit wordt niet anders doordat het stemresultaat met betrekking tot een dergelijke “aanbeveling” – die hier overigens eerder het karakter van een instructie heeft – formeel niet bindend is en dat, zoals Boskalis stelt, het agenderen als bespreekpunt niet zinvol is om reden dat bij iedere beursvennootschap geldt dat het overgrote deel van het geplaatste kapitaal niet fysiek ter vergadering aanwezig is, en daarom op basis van een te agenderen stempunt voorafgaand aan de vergadering op afstand of via een gevolmachtigde zijn stem moet kunnen uitbrengen.
19. Anders dan Boskalis betoogt staat de richtlijn 2007/36/EG niet aan dit oordeel in de weg. De richtlijn beoogt de (grensoverschrijdende) rechten van aandeelhouders van beursgenoteerde vennootschappen te versterken en problemen in verband met grensoverschrijdend stemmen op te lossen, zulks met name door middel van ruimere transparantieregels, rechten om bij volmacht te stemmen, de mogelijkheid om langs elektronische weg aan de algemene vergaderingen deel te nemen, en het waarborgen dat stemrechten grensoverschrijdend kunnen worden uitgeoefend. Het hof volgt Boskalis (tegen deze achtergrond bezien) niet in haar stelling dat uit hoofde van (de ratio van) de richtlijn als uitgangspunt geldt dat een aandeelhouder een “ongeclausuleerd agendarecht” toekomt.
20. De richtlijn is geïmplementeerd in het Nederlands vennootschapsrecht. Ook naar de mening van Boskalis volgt uit de wetgeschiedenis dat de wetgever artikel 6 van de richtlijn volledig heeft willen implementeren; er bestaat geen strijdigheid tussen art. 2:114a BW en artikel 6 van de richtlijn, aldus Boskalis. De Memorie van Toelichting behorende bij de wijziging van o.a. Boek 2 BW ter uitvoering van de betreffende richtlijn verwijst in de inleiding naar het in r.o. 19 weergegeven doel van de richtlijn. Verder is vastgesteld dat verschillende onderwerpen uit de richtlijn al in de Nederlandse wetgeving zijn geregeld en dat, zoals Boskalis erkent, de richtlijn geen nieuwe bevoegdheden in het leven roept (Tweede Kamer, 2008-2009, 31 746, nr 3, blz. 1).
Aan de algemene vergadering komt, binnen de door de wet en statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheid toe die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend. Wanneer een aandeelhouder een onderwerp wil laten agenderen en het punt op de agenda wordt geplaatst, kan hierover een beraadslaging plaatsvinden. In geval de algemene vergadering geen bevoegdheid bezit om over het onderwerp te besluiten (en het primaat dus bij het bestuur ligt), mag het onderwerp best op de agenda om te bespreken, maar de voorzitter van de algemene vergadering zal het onderwerp niet in stemming (mogen) brengen. Naar het recht van Aruba, Curaçao, St. Maarten en de BES-eilanden is dat niet anders.
Karel Frielink
(31 mei 2016)
.