KOSTENVERHAAL ONDERZOEK ENQUETEPROCEDURE

Verhaal onderzoekskosten op feitelijk bestuurder

Bij beslissing van 13 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:597) heeft de Hoge Raad in het kader van een Nederlandse enquêteprocedure geooordeeld dat een feitelijk bestuurder door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam op grond van artikel 2:354 BW-NL (hoofdelijk) kan worden veroordeeld in de onderzoekskosten.

De Hoge Raad overweegt dat de wetsgeschiedenis van (de voorloper van) artikel 2:354 BW-NL geen aanwijzingen bevat dat de wetgever heeft beoogd verhaal van onderzoekskosten ten laste van personen die geen formele verantwoordelijkheid droegen uit te sluiten. De bepaling is dan ook van toepassing op alle personen die in de sfeer van de rechtspersoon zijn opgetreden en verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het slecht functioneren van de rechtspersoon, ook zonder dat zij een formele verantwoordelijkheid droegen.

Wel geldt als maatstaf voor verhaal van onderzoekskosten ten laste van een persoon die geen formele verantwoordelijkheid droeg, dat ten aanzien van deze persoon individueel en concreet blijkt dat hij verantwoordelijk is voor het onjuiste beleid of de onbevredigende gang van zaken van de rechtspersoon, hetgeen inhoudt dat hem persoonlijk van de onjuistheid van dat beleid of van die onbevredigende gang van zaken een verwijt kan worden gemaakt.

In Curaçao en St. Maarten bestaat wat betreft de veroordeling in (een deel van) de kosten van het onderzoek geen vergelijkbare bepaling. Wel zou daar, net als in Nederland, in het kader van de enquêteprocedure zelf (door het Hof) kunnen worden vastgesteld dat (bepaalde) quasi-bestuurders (mede)verantwoordelijk zijn voor het geconstateerde wanbeleid. In de bekende enquêtezaak met betrekking tot de Curaçaose overheidsvennootschappen heeft het Hof in zijn beschikking van 13 juni 2017 enkel de verantwoordelijke organen van de betrokken vennootschappen aangewezen.

Karel Frielink
(Advocaat, Partner)

(26 april 2018)

.

Comments are closed.