UIT DE KLASSIEKE JURIDISCHE DOOS (II)
Over juweeltjes uit rechtspraak en literatuur
Met enige regelmaat stuit ik op (soms wat oudere of buiten Nederland gepubliceerde) juridische teksten die interessant zijn maar waarvan je aanvoelt of minimaal vermoed dat die zelfs in de juridische wereld niet algemeen bekend zijn. Ik heb mij voorgenomen er zo af en toe op mijn weblog aandacht aan te besteden. Vandaag een citaat over snuitkevers, ratten en dolfijnen als procespartij. De tekst is in diverse publicaties te vinden. De bronnen zijn onderaan geplaatst.
In aansluiting op het citaat stel ik de vraag aan de orde of aan dieren, rivieren en kunstvoorwerpen rechtspersoonlijkheid zou dienen te worden toegekend.
Merkwaardige rechtssubjecten
“In het voorjaar van 1545 diende voor het Bisschoppelijk Hof van Saint Julien de Maurienne een procedure tussen plaatselijke wijnbouwers en een zwerm snuitkevers. De boeren eisten excommunicatie van de dieren, subsidiair ontruiming van hun wijngaarden, meer subsidiair andere geëigende maatregelen, aangezien de insecten de wijnstokken kaalvraten. De advocaat van de kevers wist echter een afwijzing van de eis te bewerkstelligen. Bij ordonnantie van 8 mei 1546 besliste de rechter dat de gedaagden, vermits door God geschapen, gerechtigd waren zich in de wijngaarden te voeden. In een obiter dictum werden eisers gemaand zich op hun zonden te bezinnen en door gebed Gods genade af te smeken. De boeren hebben geen beroep ingesteld. De reden is niet overgeleverd, mogelijk zijn hun gebeden verhoord. Denkbaar is ook dat de kevers de litigieuze gronden eigener beweging hebben verlaten of dat een strenge winter hun noodlottig is geworden.
Procedures van deze aard zijn overal in Europa veelvuldig gevoerd. Tot in de 18e eeuw zijn insecten, muizen, ratten, varkens, stieren en allerlei andere soorten dieren voor de rechter gedaagd wanneer zij mensen schade berokkenden. In Marseille zijn dolfijnen zelfs wegens hinder aansprakelijk gesteld toen zij de toegang tot de haven belemmerden. Om de advocaten die voor dieren optraden voor fatale processuele fouten te behoeden is een heus formulierenboek geschreven. Vooral op vormfouten bij de dagvaarding diende gelet. De jurisprudentie leerde dat zorgvuldig rekening moest worden gehouden met de omstandigheden van het geval. In de vijftiende eeuw had de instantie te Autun een tegen ratten ingestelde vordering niet-ontvankelijk verklaard na het door hun raadsman gevoerde verweer dat zijn cliënten op een te korte termijn waren gedagvaard. De rechter oordeelde dat onvoldoende acht was geslagen op de bezwaarlijke reisomstandigheden. In het bijzonder het argument dat onderweg overal katten op de loer lagen had zwaar gewogen.”
Bronnen
Primair: K. Langelaar, ‘Recht, moraal en evolutiewetenschap’, RM Themis 8 (1996), p. 285
Secundair: Nederlands Juristenblad van 22 november 1996, nr. 42, p. 1655 en Rita Gielen, Dier en recht. Mensenrechten ook voor dieren?, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2000, p. 9.
Dieren als rechtspersoon?
Het kunnen zijn van procespartij houdt niet in dat die partij rechtspersoon moet zijn, maar het citaat roept wel een interessante vraag op. Geregeld wordt de vraag gesteld aan wie en wat rechtspersoonlijkheid kan dan wel zou behoren te worden toegekend. Het ‘kan’ is eenvoudig te beantwoorden omdat de wetgever zich in dit opzicht in beginsel onbegrensd vrij kan voelen. Over het ‘behoren’ wordt heel verschillend gedacht.
In theorie kan de wet aan dieren, rivieren en kunstvoorwerpen rechtspersoonlijkheid toekennen. Het is hier niet de plaats om uitvoerig in te gaan op rechtspersoonlijkheidstheorieën, maar ik zou in algemene zin willen aannemen dat rechtspersoonlijkheid alleen toegekend zou dienen te worden als die gepaard gaat (en ook kan gaan) met een actiefzijde (rechten) en een passiefzijde (verplichtingen), en dus een eigen activiteit in het rechtsverkeer veronderstelt (waarbij net als bij de bestaande rechtspersonen uiteindelijk wordt gehandeld door natuurlijke personen). Met het toekennen van rechtspersoonlijkheid moeten derhalve zowel rechten (vrijheden, bevoegdheden) als verplichtingen (onvrijheden, beperkingen) worden gecreëerd. Dat is wat mij betreft een wezenlijk element van rechtspersoonlijkheid. Een rechtspersoon moet in mijn benadering dan ook ‘fout’ kunnen zijn, zoals stichtingen, verenigingen en kapitaalvennootschappen onrechtmatig kunnen handelen; het zijn van rechtspersoon impliceert het zijn van ‘moral agent’. Dieren missen het morele vermogen om zichzelf of een ander dier van een schadetoebrengende gedraging te weerhouden (als zij een bezitter hebben zijn de art. 6:179 e.v. BW van toepassing). Het is verder (vooralsnog) niet voorstelbaar dat dieren het voor bijvoorbeeld de (analoge) toepassing van art. 6:166 BW noodzakelijke normbesef kan worden bijgebracht. Vgl. Rb Amsterdam 31 mei 1995, NJ 1996/172 (Rheinland Verzekeringen/Stibbe).
Wie op een rivier klopt vindt per definitie niemand thuis. Een rivier kan niet worden aangesproken tot het vergoeden van schade veroorzaakt doordat zij buiten haar oevers is getreden. En hoe zit het met de rechtspersoonlijkheid van een rivier als die al dan niet tijdelijk opdroogt? En als het gaat om de bescherming van dieren, rivieren en kunstvoorwerpen dan biedt het rechtssysteem voldoende alternatieven en is het toekennen van rechtspersoonlijkheid niet nodig, en in mijn benadering niet mogelijk.
Ook opgenomen in K. Frielink, Kort begrip van het Nederlands Caribisch en Surinaams Rechtspersonenrecht, 2e herziene druk, Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 13 (noot 64).
Karel Frielink
(advocaat/rechtswetenschapper)
(7 december 2022)
.
.