Naar mijn mening
Op deze pagina geef ik periodiek – op persoonlijke titel – mijn soms ongezouten mening.
“Climate Change is a Myth” — A Nobel Prize Winner’s Embarrassing Ideas, by Sabine Hossenfelder
Nobel Prize winner John F. Clauser calls climate change a “myth” and insists that climate scientists are “dishonest” and “clueless.” According to Sabine Hossenfelder (a theoretical physicist and philosopher of science) it’s frankly embarrassing he goes on about this, as climate scientists have told him multiple times that it’s trivially wrong. She wants to put this out there so that anyone who gets questions about it has an easy way to answer them. Click here for the video.
17 September 2024
Maatschappelijke opvattingen toen en nu
17 november 2023
Hoe bepaal je de inhoud van de redelijkheid en billijkheid?
De redelijkheid en billijkheid is een open norm. Als de rechter voor de vraag wordt gesteld wat de inhoud is van het ongeschreven burgerlijk recht in de jaren 90 van de 20e eeuw, dan moet hij in kaart brengen wat met betrekking tot die vraag destijds ‘de’ maatschappelijke opvattingen waren. Dat lijkt niet zo moeilijk, maar is het in de praktijk wel. Dat geldt voor rechters, maar ook voor degenen die in de juridische literatuur dit soort vragen beantwoorden.
Bij het vaststellen wat de maatschappelijke opvattingen in een bepaalde periode waren, gaat het niet om wat een willekeurige meerderheid (mogelijk) zou hebben gedacht, maar moet worden gezocht naar wat als een destijds geldende algemene rechtsovertuiging kan worden beschouwd. Als het simpelweg om de opvatting van de meerderheid zou gaan dan heb je wellicht wel een soort van formele legitimatie, maar spelen willekeur en eigen belangen de hoofdrol. Slechts ter illustratie om mijn punt te maken: als vandaag de dag zou worden vastgesteld wat ‘de’ maatschappelijke opvattingen over de belastingwetgeving zijn, dan luidt de uitkomst waarschijnlijk dat diverse belastingen moeten worden afgeschaft, en bij andere het belastingpercentage fors omlaag moet, terwijl over de maatschappelijke gevolgen daarvan niet of nauwelijks zal zijn nagedacht. Bij een algemene rechtsovertuiging gaat het dan ook niet om de mening van een grote groep mensen op een willekeurig moment in de geschiedenis, maar om de vraag wat, mede gezien vanuit de waarden van het rechtssysteem, als rechtsovertuiging zou kunnen worden aangemerkt. Een belangrijke vraag in dat verband is, tot welke wet de wetgever destijds zou zijn gekomen als hem de kwestie toen zou zijn voorgelegd. De ‘wil’ van ‘het’ volk is dus wel relevant, maar het is slechts één van de factoren in het kader van de plicht die op de wetgever rust om mede op basis van een deugdelijke afweging van belangen tot wet- en regelgeving te komen. Dat moet de rechter dus steeds in gedachten houden.
In een recent gepubliceerde annotatie in Jurisprudentie Onderneming & Recht (JOR 2023/262-263) verzuchtte ik dat als naar het financieelrechtelijke landschap van beleggingsverzekeringen wordt gekeken, wat betreft de invulling van open normen (redelijkheid en billijkheid; zorgplicht) opvalt, hoe verschillend er wordt gedacht over in het bijzonder de informatie- en waarschuwingsplicht van verzekeraars in met name de jaren negentig van de vorige eeuw. Dat betreft niet alleen de literatuur, maar ook de rechtspraak (inclusief de uitspraken in de klachtenprocedures bij het KiFiD). Met andere woorden: rechters van verschillende rechtbanken en gerechtshoven oordelen totaal verschillend over dezelfde of tenminste sterk vergelijkbare rechtsvragen. Geldt voor sommigen dat ze maar wat doen? Van belang is op te merken dat het in dit soort rechtszaken niet gaat om speculeren noch om gissen wat betreft de inhoud van het ongeschreven recht, maar om een historische zoektocht: het aan de hand van concrete feiten en omstandigheden opsporen (ontdekken, beschrijven en begrijpen) van de maatschappelijke opvattingen in de periode dat (in dit voorbeeld) de verzekeringen door de consumenten werden afgesloten. De uitkomst van de zoektocht en de weg daar naartoe dienen uit de motivering van een uitspraak te blijken, zodat het oordeel controleerbaar is en gezag zou kunnen verwerven.
Eerder schreef ik al over de vraag hoe invulling en inkleuring zou kunnen worden gegeven aan het ongeschreven recht (K. Frielink, ‘Maakt ongeschreven ook onbemind?’, in: Bouwen en bezinning. Regels van wenselijk en onwenselijk financieel recht (Lustrumbundel 2007 Vereniging voor Effectenrecht), Deventer: Kluwer 2007, p. 107-117). De aanleiding voor het schrijven van die bundelbijdrage was het gevoel dat mij bij diverse uitspraken bekroop, namelijk dat rechters normen van het heden, gewoon toepassen op zaken die 25 of 30 jaar geleden plaatsvonden. Ik citeer:
“Wat in de genoemde en andere rechtspraak opvalt, is dat buitengewoon weinig of geen aandacht wordt besteed aan wat nu de meer precieze inhoud zou zijn van het ongeschreven recht en waarom dat zo is. De zorgplicht wordt wel aan de hand van, naar moet worden aangenomen, het ongeschreven recht ingekleurd en ingevuld, maar niet zelden zonder enige (deugdelijke) vorm van verantwoording. Dat zou wellicht ook minder noodzakelijk zijn als het steeds zou gaan om normen waarvan een justitiabele de noodzaak om die tot gelding te brengen ‘op zijn klompen’ kon aanvoelen. Vaak is dat echter niet het geval en dat leidt dan tot verrassingen.
Verrassingsrechtspraak kan onaangenaam zijn. Een geregeld gehoorde klacht is dat niet altijd op voorhand duidelijk is welke verplichtingen nu precies uit de (in het effectenrecht zo relevante) zorgplicht voortvloeien in een concrete situatie, terwijl de rechter inzichten en normen van vandaag op handelen en nalaten in het verleden toepast. Je kunt dus onverwacht met aansprakelijkheid worden geconfronteerd. Dit raakt de legitimatie van rechtspraak. Als het gaat om rechtsnormen die in wet- en regelgeving zijn vastgelegd wordt op voorhand duidelijkheid verschaft, terwijl de rechter in veel gevallen die duidelijkheid pas achteraf verschaft. Het oordeel van de rechter verdient dan ook eerst en vooral met een gezond wantrouwen te worden bezien, zeker wanneer daarin rechtsnormen worden gehanteerd die niet eerder (zo duidelijk) zijn toegepast. De voorzienbaarheid van de toepasselijkheid van rechtsnomen dient bovendien groter te zijn al naar gelang de gevolgen daarvan, in de vorm van een sanctie op schending, groter zijn.
Wanneer na te leven normen, zoals de zorgplicht, inhoudelijk vaag, onduidelijk of zinledig zijn, dienen deze in concrete bepalingen te worden uitgewerkt. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel moet het recht (zoveel mogelijk) voorspelbaar zijn: justitiabelen moeten er hun gedrag (vooraf) op kunnen afstemmen. Gedragsvoorschriften kunnen uit hun aard slechts voor de toekomst gelden. Zonder dergelijke uitwerkingen is sprake van ‘obscuur recht’, omdat niet vooraf bekend is wat de rechter uit de hoed tovert. Ook het ongeschreven recht moet, om voor recht te kunnen gelden, toegankelijk zijn voor de betrokken justitiabelen. Bovendien werkt rechtersrecht per definitie terug in de tijd: het gaat altijd om een oordeel over feiten die in het verleden liggen. Daarom mag van de rechter ook een zekere terughoudendheid worden verlangd wanneer van hem een bijdrage aan de rechtsontwikkeling wordt verwacht, hetgeen door de veelheid van bewust in de wet opgenomen open en vage normen veelvuldig het geval is. Die terughoudendheid is ook van belang, omdat geregeld de indruk bestaat dat rechters eerst tot een conclusie komen om die vervolgens (niet zelden nogal magertjes) te onderbouwen. In die zin is ook aan rechters niets menselijks vreemd, het verschil is alleen dat van hen een gedegen verantwoording mag worden gevraagd.
Anders gezegd: wanneer de rechter vage normen invult of zich op het ongeschreven recht beroept, dan dient extra aandacht aan de motivering te worden besteed. Het is bijvoorbeeld niet voldoende om slechts te stellen dat in 1989 weliswaar geen in wet- of regelgeving geëxpliciteerde norm bestond om voorafgaande aan het aangaan van een advies- of beheerrelatie een risicoprofiel op te stellen, maar dat een dergelijke rechtsnorm toen wel gold, zij het ingevolge het ongeschreven recht. Hoe weet de rechter dat? Hoe heeft hij dat vastgesteld? Was dat toen in overwegende mate gebruikelijk in de praktijk? Is dat empirisch onderzocht? Of geeft de rechter dan gewoon zijn eigen opvatting ten beste? Zonder behoorlijke motivering zou het een mededeling blijven van de categorie ‘daar moet je het maar mee doen’.”
De vraag is natuurlijk op welke wijze de rechter een beroep op het ongeschreven recht behoort te motiveren om overtuigend te zijn. Destijds gaf ik aan dat de rechter in de eerste plaats aannemelijk behoort te maken, dat de regel van ongeschreven recht waarop een beroep wordt gedaan deel uitmaakt van een meer algemene rechtsovertuiging. Dat kan bijvoorbeeld door te verwijzen naar algemene tendensen in de rechtsgeleerde literatuur of naar meer algemene overeenstemming in het maatschappelijke debat, die bij alle verschil vaak wel te vinden is. In de tweede plaats behoort ook te worden verantwoord waarom de toepassing van een regel van ongeschreven recht noodzakelijk is, om onderscheid te maken met willekeurige toepassing. De rechter kan dat bijvoorbeeld doen door inzichtelijk te maken hoe het buitentoepassing laten van een regel wel móet leiden tot gevolgen die naar algemeen inzicht onaanvaardbaar zijn. Als dat niet het geval zou zijn, is de toepassing immers noodzakelijk willekeurig. Een beroep op ongeschreven recht behoort zo gemotiveerd te zijn met een beroep op een gedeeld inzicht dat de toepassing ervan niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk is om te voorkomen dat gevolgen optreden waarvan ook de justitiabelen – ‘op hun klompen’ – kunnen aanvoelen dat die nooit bedoeld kunnen zijn.
Aan het onderwerp kleven diverse aspecten. Om willekeur bij de invulling van open normen te vermijden, moet methodisch te werk worden gegaan. Uit de meeste rechterlijke uitspraken die betrekking hebben op de ‘historische’ invulling van een open norm blijkt niet of nauwelijks dat rechters enig serieus onderzoek hebben verricht naar het bestaan van een meer algemene rechtsovertuiging in de betrokken periode. Ook in rechtswetenschappelijke kringen zijn kwesties van methodologische aard kennelijk weinig populair, terwijl antwoorden op rechtsvragen moeten (kunnen) worden ingebed in het rechtssysteem, en is inzicht in dat systeem en de historische ontwikkeling daarvan, alsmede de rol van rechtsbeginselen in dat systeem onontbeerlijk. Naar een resultaat toe redeneren is niet heel ingewikkeld, maar op zijn minst zou ook moeten worden gekeken naar de inbedding in het rechtssysteem als zodanig. Je kunt een heel mooi ontwerp maken van een dakkapel, maar als je die dakkapel vervolgens onder een balkon plaatst heb je niet veel begrepen van de constructie (het systeem) van het huis, en verliest het ontwerp de beoogde functionaliteit en effectiviteit. Er worden te vaak voorstellen voor wet- en regelgeving gedaan die ad hoc zijn bedacht, maar bij implementatie bijdragen aan een nog grotere ondoorzichtigheid van het systeem. Het wetgevingsproces vertoont al decennia sporen van ontsporing, maar dat onderwerp verdient apart aandacht.
Een ander aspect betreft de vraag naar de bestaande meer algemene rechtsopvatting van vandaag de dag. Denk in dit verband aan de emissiereductie die door de Rechtbank Den Haag aan Shell is opgelegd, op basis van een door de rechtbank gegeven invulling van ‘de geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm’, ofwel het begrippenpaar redelijkheid en billijkheid (Rb Den Haag 26 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5337, JOR 2021/208 m.nt. Biesmans inzake Milieudefensie v Shell). De rechtbank vult “het toepasselijke artikel 6:162 BW in aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden, de best beschikbare wetenschap over (de aanpak van) gevaarlijke klimaatverandering en de breed gedragen internationale consensus dat mensenrechten bescherming bieden tegen de gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering en dat bedrijven mensenrechten moeten respecteren.”
Hoe uiteindelijk in deze milieuzaak het rechterlijk oordeel zal luiden moeten we afwachten. De zaak geeft wel aanleiding tot enkele opmerkingen met betrekking tot de maatschappelijke opvattingen over hoe te komen tot een beter en schoner milieu. In allerlei discussies die gaan over, wat ik maar even kort de klimaatverbetering noem, lijkt een (niet altijd expliciet uitgesproken) uitgangspunt te worden gehanteerd: een beter milieu begint bij een ander. In een expliciete vorm komt het uitgangspunt hierop neer: als in landen als China en India in toenemende mate en met grote hoeveelheden vervuiling wordt veroorzaakt, heeft het totaal geen zin dat wij op microniveau (lees hier bijvoorbeeld: in Nederland) welke actie dan ook nemen. Dat is een twijfelachtige benadering, die, consequent doorgevoerd, tot totale non-actie leidt.
Bedrijven als Shell konden bovendien tot multinationals uitgroeien vanwege de ‘maatschappelijke vraag’ naar hun producten (een vraag die ook werd gevoed door de behoeften van ons als consumenten). Ook in die zin is milieuvervuiling, en in het kielzog daarvan de klimaatverandering, een collectieve verantwoordelijkheid, waarbij het eenzijdig vingerwijzen afbreuk doet aan de (diepere) oorzaken van de vervuiling.
De vraag zou dan ook kunnen zijn of er niet evenzeer een collectieve actie van een deel van de bevolking tegen (het volwassen deel van) de bevolking zou moeten worden geïnitieerd, die de bevolking dwingt binnen een termijn van zeg 10 jaar tot een aanmerkelijk lagere negatieve belasting van het milieu te komen. De bevolking (waaronder ook de milieuactivisten) zou wellicht een verbod kunnen worden opgelegd wat betreft het aanschaffen en hebben van apparaten (denk aan smartphones) die werken op batterijen waarin kobalt is verwerkt; een grondstof die in Congo in mijnen worden gedolven met grove schending van mensen- en kinderrechten. Andere verboden (restricties) zijn ook denkbaar, bijvoorbeeld in de sfeer van (de aard van te houden) vakanties, consumptie van bepaalde producten, het gebruik van auto’s en consumentengedrag in het algemeen. Een actie tegen de bevolking zou natuurlijk een actie tegen de Staat moeten zijn om bepaalde maatregelen te nemen; een actie die vermoedelijk op groot maatschappelijk verzet zal stuiten. In het kader van de bijna onbeperkt voortschrijdende juridisering van maatschappelijke problemen die eigenlijk op andere wijze zouden moeten worden opgelost, lijkt een dergelijke actie een logische consequentie. Wat zou het algemene rechtsbewustzijn ons hierover kunnen vertellen?
Hier wordt echter niet betoogd dat we de kant van nog verdergaande juridisering uit zouden moeten willen gaan, maar het is zoveel makkelijker om te eisen dat een ander een verbod of gebod opgelegd krijgt, dan zelf serieus en substantieel bij te dragen aan de verbetering van het klimaat (maar ook aan de noodzakelijke bescherming van mensen- en kinderrechten). Bij het bepalen van wat vandaag de dag als een algemene rechtsovertuiging zou kunnen gelden, zou dat bredere kader mede in de onderbouwing van een oordeel dienen te worden betrokken, alleen al om te voorkomen dat de druk (te) eenzijdig op bepaalde groepen wordt gelegd. Over dit onderwerp is nog wel meer te zeggen, maar dat komt later wel.
De democratie als utopie
9 november 2023
Politieke systemen en mensen evolueren. Dat is een continu proces, al eeuwenlang. En er is geen reden om te veronderstellen dat hieraan op korte termijn op natuurlijke wijze een einde komt. Er is dan ook geen eindpunt bereikt in de evolutie van de mens en evenmin in de evolutie van politieke systemen.
In veel landen is het politieke systeem als democratisch aan te duiden. Dat wil niet veel meer zeggen dan dat de kiesgerechtigden in dat land periodiek naar de stembus mogen om een stem uit te brengen, in de regel op een partij en/of kandidaat. Wat met die stem, een momentopname, gebeurt is vaak een groot vraagteken. Grote vraagtekens zijn er veel. Manipulatie, misleiding, propaganda, (valse) beloften, corruptie, na de verkiezingen overlopen naar een andere partij en andere fenomenen die zich niet of maar moeilijk verdragen met de grondgedachte van een democratie, zijn in meer of mindere mate aan de orde van de dag. De grondgedachte is toch dat een land wordt bestuurd in naam van het volk, door integere bestuurders die door het volk zijn gekozen en die enkel het publieke belang dienen, en onder andere de menselijke waardigheid, mensenrechten en een menswaardig bestaan van alle burgers dienen te waarborgen, en minderheden dienen te beschermen tegen (willekeurig gevormde) meerderheden. Het doel is een harmonieuze en veilige samenleving, waar de inwoners respectvol met elkaar omgaan, zorgzaam zijn jegens elkaar en de planeet, en elkaar de nodige vrijheid gunnen. Zoiets in ieder geval.
De ideale samenleving bestaat niet en met de wijze waarop (de meeste) democratieën functioneren is het maar slecht gesteld. De grote vraag is natuurlijk waar de evolutie ons zal brengen en hoe de samenleving er over zeg 100 of 200 jaar uit zal zien. Het kan niet anders dan dat die samenleving in tal van opzichten wezenlijk van die van ons zal verschillen.
Een absoluut moreel gelijk?
6 november 2023
Een vraag die mij al tijden bezighoudt: waarom vinden (op de sociale media) nauwelijks respectvolle discussies of debatten plaats? Dat onvoorstelbaar veel (holle) retoriek en drogredenen worden gebruikt is een constatering, maar geen verklaring. Een veelvoorkomende ‘techniek’ is het (bewust) geven van een (iets of wezenlijk) andere inhoud, een (forse) draai, aan wat iemand heeft gezegd, om die persoon vervolgens vol op die zelfbedachte uitleg aan te vallen.
Een simpel voorbeeld:
A: Ik vind het verschrikkelijk dat bij deze vergeldingsactie onschuldige kinderen om het leven zijn gekomen. Dit soort acties zou niet op die manier dienen te worden uitgevoerd.
B: Oh, dus jij vindt dat wij ons zomaar moeten laten afslachten?! Je bent moreel failliet en staat aan de verkeerde kant van de geschiedenis.
Helaas is dit voorbeeld geen incident en is onverzoenlijk gedrag aan de orde van de dag. Een genuanceerde benadering van een complex probleem wordt maar al te vaak niet geaccepteerd, en als laf, vals of immoreel gekwalificeerd. Elke vorm van communicatie die zou kunnen leiden tot (iets) meer begrip voor (de achtergrond van) het standpunt van een ander wordt niet zelden volkomen platgeslagen.
Dat geld(zucht), macht en religies in de regel het nodige van doen hebben met de grote conflicten in de wereld (oorlogen, burgeroorlogen) is geen nieuws. Degenen die in dat verband de keuzes maken (en voorzienbaar zeer nare gevolgen accepteren) zijn de primair verantwoordelijken. Die zullen niet altijd aan het publieke debat deelnemen. Degenen die dat wel doen, en zich op grond van nationalistische, religieuze of andere motieven geroepen voelen verbaal ten strijde te trekken, zijn de secundair verantwoordelijken. Maar vanwaar die onverzoenlijkheid, die behoefte om anderen vijandig te benaderen, en genadeloos, harteloos, meedogenloos en onbarmhartig neer te sabelen? En dat niet zelden onder het mom van rechtvaardigheid of een streven naar een betere wereld. Maar voor wie? Het kan niet anders dan dat het fenomeen iets zegt over het karakter van de betrokken personen.
Het gaat overigens niet alleen om de grote conflicten in de wereld. Ook op kleinere schaal zijn intrinsiek onaardige en onsmakelijke acties en reacties aan de orde van de dag. En ook dan wordt niet zelden een ‘moreel zwaard’ gehanteerd, waarbij woorden worden gebruikt die een zeker superioriteitsgevoel bij de gebruiker doen vermoeden. Het eigen morele gelijk wordt als absoluut oordeel in stelling gebracht. Wie ook maar een beetje anders denkt wordt voor dom of erger uitgemaakt.
Dat (veel) mensen niet van verandering houden, is moeilijk als een sluitende verklaring te accepteren, althans het verklaart niet de meer extreme reacties. Een bepaalde overtuiging kan zich rotsvast in een persoon hebben ontwikkeld, en wat zich niet (ten volle) met die overtuiging verdraagt zou als (existentieel) bedreigend kunnen worden ervaren. Als het gevoel ontstaat dat de bestaansgrond of het morele fundament onder iemand dreigt te worden weggeslagen, zou daarin wellicht een verklaring voor heftige reacties kunnen worden gevonden. Maar gaat het in alle gevallen om een existentiële bedreiging dan wel het gevoel daarvan? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. En hoe daarmee om te gaan als het niet om een enkel individu gaat, maar om hele volksstammen? Tot op zekere hoogte is met de irrationaliteit van anderen te leven, alleen al omdat het een zuiver menselijke eigenschap is, maar als er een aanzienlijke dreiging van uitgaat, denk aan een (wereld)oorlog, wordt het een ander verhaal.
Academische vrijheid
3 november 2023
We horen en lezen het de laatste tijd veel: de academische vrijheid staat onder druk (zie bijvoorbeeld ScienceGuide). Het is met academische vrijheid een beetje zoals met democratie: we ‘geloven’ er in, zien het als noodzakelijk of als (het meest) wenselijk, maar met het (zorgvuldig) naleven van de onderliggende gedachten en beginselen gaat het niet altijd even goed. Het is echter van groot belang te voorkomen dat deze fenomenen niet meer dan illusies worden.
Een instituut dat een of andere bedreiging ervaart, bijvoorbeeld naar aanleiding van scherpe kritiek, schiet veelal automatisch in de verdedigingsstand. Er wordt niet echt geluisterd en er staan (ook gevoelsmatig) grote belangen op het spel (reputaties, geldstromen e.d.). En ik vermoed dat institutionele (verdedigings)macht wordt uitgeoefend ter bescherming van het instituut, in de geconserveerde toestand waarin het langzaam is geraakt, zonder dat degenen die daarbij aan de knoppen zitten zich voldoende bewust zijn van de rol die zij vervullen. Het gaat soms om het eenvoudig ontbreken van (voldoende) inlevingsvermogen, of het in een constructief perspectief kunnen plaatsen van de kritiek (of situatie), of bijvoorbeeld gewoon om knullig handelen. Daarom is van belang dat er op een bestuur onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend en vanuit de adviserende taak op reflectie wordt aangedrongen. De samenstelling van de diverse organen moet zodanig zijn en blijven, dat een ons-kent-ons cultuur zoveel mogelijk wordt vermeden.
Wetenschappelijke vrijheid houdt vooral in het bieden van ruimte aan mensen met een kritische grondhouding. Naast bijvoorbeeld verwondering is dat een van de basale vereisten in wetenschapsland. In de praktijk regeert niet zelden de autoriteit. Albert Einstein zou als volgt hebben gereageerd op het boek ‘Hundred Authors against Einstein’: “It would not have required one hundred authors to prove me wrong; one would have been enough.” Met andere woorden: het aantal geleerden zegt niets en ook de namen van de geleerden zeggen niets. Het gaat (en behoort te gaan) om de kracht van de argumentatie.
Voer een dialoog (desnoods een debat) in plaats van het enkel uitoefenen van macht. En houd altijd rekening met de mogelijkheid dat je, hoe diep je ook overtuigd bent van je eigen gelijk, geen gelijk hebt. Een goede wetenschapper is dat sowieso aan zichzelf verplicht: het is onlosmakelijk verbonden aan en onderdeel van zijn academische verantwoordelijkheid. En degenen die bestuurlijk of anderszins de wetenschappers en hun waarden bewaken, dienen zich van dit alles ten volle bewust te zijn, en in staat en bereid te zijn daarover eveneens ten volle verantwoording af te leggen. Kernbegrip is hier: vertrouwen. Vertrouwen in de wetenschap en vertrouwen in het bestuur van wetenschappelijke instituten. Die twee hangen met elkaar samen!
De bedreigde en ontheemde mens
1 november 2023
De Verlichting (Eeuw van de Rede), gevolgd door een lange periode van (behoorlijk snelle en sneller wordende) industriële en technische ontwikkelingen, veronderstelt een niveau van rationaliteit dat bij de gemiddelde mens niet aanwezig is. Tegelijkertijd brokkelden en brokkelen oude als religieus aan te merken zekerheden (verder) af. Het gebrek aan cognitief vermogen (en niet zelden de wil) om een deel van de complexiteit van de wereld te begrijpen en het vacuüm dat is ontstaan met het wegvallen van een (moreel) kompas, werken onderling versterkend, en hebben tot gevolg dat veel mensen zich ontheemd, onbegrepen, buitengesloten, bedrogen en/of bedreigd voelen. Deze naar binnen gekeerde en (enigszins) angstige mens is vatbaar voor intolerantie, manipulatie, complotdenken, anti-sociaal en zelfs (behoorlijk) radicaal gedrag, in zodanige vorm en combinaties, dat het risico bestaat dat redelijk welbegrepen eigenbelang uit het oog wordt verloren en (grondige) (zelf)destructie op de loer ligt. Nieuwe tijden vragen om nieuwe, geloofwaardige, mensen bindende en hoop gevende mythen. Maar hoe komen we aan een nieuw ‘menselijk’ verhaal, aan een aansprekende, compassievolle mythe?
Wetenschappelijke twijfel
31 oktober 2023
Op theoretisch niveau kan alles in twijfel worden getrokken. Vanuit wetenschappelijk oogpunt dient iedere theorie ook in twijfel te kunnen worden getrokken. Een theorie die niet in twijfel kan worden getrokken is wetenschappelijk van geen enkele betekenis. Wetenschappelijke zekerheid heeft nimmer eeuwigheidswaarde. Wetenschappelijke zekerheid, hoe temporeel ook, is intrinsiek waardevol. Het is op basis van die zekerheid dat we naar Mars kunnen vliegen, (met succes) geopereerd kunnen worden, toegang tot het Internet hebben (en daarmee tot een gigantische berg aan informatie) en in auto’s kunnen rijden. Op wetenschappelijk niveau mag en moet worden getwijfeld, en kritische discussies over wetenschappelijke theorieën moeten in vrijheid gevoerd kunnen worden. Het zonder (enige) kennis van zaken in het publieke domein in twijfel trekken van een maatschappelijk relevante theorie is echter niet aanvaardbaar, en kan onder omstandigheden zelfs misdadig zijn.
2 september 2023
Epoché (ἐποχή, epokhē) als bedoeld in de hellenistische filosofie, het uitstellen van je oordeel, biedt de mogelijkheid om je serieus in een onderwerp te verdiepen om pas daarna met een beargumenteerd standpunt te komen. Maar het zou zomaar kunnen dat dit op de sociale media als totale waanzin of zeer ouderwets wordt beschouwd.
Religies en hun geschiedenis
12 augustus 2023
Van een beetje serieuze religie zou je (mogen) verwachten dat liefde en compassie voor alle medemensen kernwaarden zijn, en meer in het algemeen ook de zorg voor ‘moeder aarde’. In de praktijk blijkt daar nauwelijks iets van. Wat bij theïstische religies (in ieder geval de grote religies in de westerse wereld) opvalt, is dat de aanhangers daarvan zich in meer of mindere mate bijzonder of uitverkoren voelen (en niet zelden naar anderen kijken als een of andere vorm van minderwaardig mens-zijn), dat zij aan (het beeld dat zij hebben van) hun opperwezen een soort eeuwigheidswaarde toekennen, en dat er kennelijk een sterke behoefte bestaat aan het bekeren (en moreel beoordelen en vaak ook veroordelen) van anderen. Merkwaardig genoeg wordt er maar zelden aandacht geschonken aan de vraag hoe dit soort religies zijn ontstaan, welke ontwikkeling deze hebben doorgemaakt en hoe sterk ze zijn verweven met wat als heidense elementen kan worden aangeduid (nog daargelaten de vraag naar het principiële dan wel slechts graduele verschil van de kwalificatie). Dat (bepaalde) grote religieuze stromingen in de loop der eeuwen een zeer wezenlijke gedaantewisseling hebben ondergaan, dat leerstellingen en gewoontes op opportunistische wijze zijn aangepast, en dat de verspreiding van het ‘ware’ geloof met behoorlijk wat geweld (moord, marteling, bedreiging, verminking, jacht op ‘ketters’ en dergelijke) gepaard is gegaan, lijkt door grote groepen volgelingen te worden genegeerd. Hypatia van Alexandrië zegt hen waarschijnlijk niets, laat staan hoe zij aan haar einde is gekomen, om maar iets te noemen. Wellicht dat eeuwen beïnvloeding zijn sporen in het menselijk DNA heeft achtergelaten (de evolutie van de mens heeft beïnvloed), waardoor het naast opvoedkundige en culturele invloeden ook daarom moeilijk is geworden de eigen religie (enigszins) onbevangen te beoordelen. En hoewel de westerse wereld als ‘vrij’ wordt aangeduid en je bijna alles zou moeten mogen zeggen, valt een kritische benadering van een bepaalde religie of religies in het algemeen, makkelijk behoorlijk verkeerd, en kunnen discussies licht ontaarden in verwijten waarvan het moeilijk is aan te nemen dat die hun basis in een compassievol geloof vinden.
De kiezer en de gekozene
9 november 2016
Politici worden geregeld als onbetrouwbaar afgeschilderd. En dat is niet zonder reden. Maar kiezers zijn in een democratie een probleem dat minstens even groot is. Kiezers zijn er – letterlijk – in alle soorten en maten. Die diversiteit is op zichzelf mooi en goed. Diversiteit kan ons moreel scherp houden en zorgt ervoor dat mensen samen – met hun eigen kwaliteiten – iets in een maatschappij tot stand kunnen brengen wat anders niet mogelijk zou zijn. Zou die diversiteit zich in de loop der eeuwen niet hebben ontwikkeld, dan zouden we nog steeds als nomadische jagers leven. In zijn boek ‘Guns, Germs, and Steel: The Fates of Human Societies’ biedt Jared Diamond een (op het oog aannemelijke) verklaring hoe complexe samenlevingen zijn ontstaan.
Op enig moment heeft de democratie zich als staatsvorm ontwikkeld. In een democratie draait het om de wil – en de stem – van het volk. Het volk dat periodiek door middel van verkiezingen laat weten door wie het in het belangrijkste orgaan – het parlement, de staten, de raden – gerepresenteerd wil worden. Die representanten, de volksvertegenwoordigers, worden geacht overeenkomstig de wil van ‘het’ volk tot besluiten te komen. En daarin reeds zit een probleem.
Er bestaat niet zoiets als ‘de’ wil van ‘het’ volk. Er bestaat wel zoiets als periodieke verkiezingen waarbij de kiezers een voorkeur uitspreken voor een bepaalde kandidaat of een bepaalde partij. Maar daarmee is niet gezegd dat hun ideeën en ideologie overeenkomen met elk van hun kiezers, laat staan volledig. En nog los van het feit dat niet iedereen die tot ‘het’ volk behoort mag stemmen, is er ook een grote groep kiesgerechtigden die om wat voor reden dan ook géén stem uitbrengt. Bovendien worden stemmen uitgebracht op verschillende kandidaten en partijen, op een specifiek moment, terwijl zich nadien nog allerlei ontwikkelingen voordoen die (per definitie) niet in het stemgedrag zijn verdisconteerd. Er is nog veel meer over te zeggen, maar waarom het gaat is vast te stellen dat er een ‘gat’ zit tussen, om het toch maar zo even te noemen, de ‘wil’ van het volk (nu, morgen, volgende maand, volgend jaar) en datgene wat gekozen politici (uiteindelijk) doen.
Regeren doen we (het volk) zelf. Niet echt zelf natuurlijk, maar via de mensen die wij als onze vertegenwoordigers hebben gekozen. De macht is aan het volk. Dat noemen we dan democratie. De minst slechte van alle staatsvormen, wordt wel gezegd. Hoewel er verschillen zijn tussen de diverse democratisch georganiseerde landen, geldt grofweg als uitgangspunt dat de meerderheid beslissende invloed heeft. Dat geldt wanneer (periodiek) wordt gekozen voor de samenstelling van het parlement (de volksvertegenwoordiging). En dat geldt evenzeer als de volksvertegenwoordigers stemmen over bepaalde voorstellen. Beslissingen die in een dergelijk systeem met inachtneming van de regels worden genomen zijn formeel gelegitimeerd. Een formele of procedurele legitimatie zegt niets over de inhoudelijke kwaliteit van het besluit. Het kan in diverse opzichten een goed of juist fout besluit zijn of als zodanig worden ervaren. Het kan zelfs een moreel verwerpelijk besluit zijn, zowel in de ogen van enkelen als in de ogen van de meerderheid van de bevolking.
De democratie zoals wij die kennen gaat (impliciet) uit van de gedachte dat politieke partijen ideologisch van elkaar verschillen, een op hun ideologie gebaseerde toekomstvisie hebben en dat hun representanten zich in de eerste plaats inspannen om het landsbelang of het algemeen belang te dienen. De werkelijkheid is anders. Ideologieën spelen nauwelijks of geen rol. Het algemeen belang en het belang van het volk worden alleen om rhetorische redenen van stal gehaald: een cosmetisch aangebrachte ‘legitimatie’ om het streven naar welbegrepen eigenbelang beter verkoopbaar te maken.
De vraag ‘wat kan deze kandidaat voor mij betekenen?’ wordt waarschijnlijk veel vaker gesteld dat de vraag ‘wat kan deze kandidaat voor mijn land betekenen?’. En omgekeerd wordt vooral gekeken met welke gunsten en beloftes de meeste stemmen kunnen worden getrokken. En in een samenleving met relatief veel armoede en een gemiddeld laag opleidingsniveau, leidt dat tot een grote groep makkelijk beïnvloedbare kiezers. Politici stappen ook makkelijk over naar een andere parij of richten er zelf een op. Dat betekent ook een hoge mate van politieke instabiliteit.
Op hun beurt zijn de (meeste) politici afhankelijk van degenen die bereid zijn geld in hun campagne te investeren. Inderdaad: niet zomaar steken, maar investeren. Politici zijn kwetsbaar en beïnvloedbaar. Hoe meer geld iemand in een campagne steekt des te meer zal hij ervoor terug willen hebben. Zakelijk heet dat ‘return on investment’.
Een bijzonder aspect van de democratie is dat door het parlement ook allerlei beslissingen worden genomen waarvoor, hoogstwaarschijnlijk, geen meerderheid onder de bevolking kan worden gevonden. Als referenda zouden worden gehouden over belastingverhogingen of grote bezuinigingen die de meeste burgers direct raken, is de kans groot dat dergelijke voorstellen zouden worden weggestemd. De volksvertegenwoordigers nemen dus soms besluiten tegen de wil van (de meerderheid van) het volk. Dat doen zij, hoop ik, omdat zij die besluiten wel in het belang van het volk vinden. Zo beschouwd kiezen wij, als burgers, dus volksvertegenwoordigers die bepalen wat zij wel en niet goed voor ons vinden.
Een ander aspect is dat in een democratie, zoals we geregeld ervaren, de macht niet altijd in de handen van bekwame en ethisch correct handelende personen wordt gelegd. Gaat het om volksvertegenwoordigers, dan gaan daar in ieder geval verkiezingen aan vooraf. En natuurlijk zal het soms pas na de verkiezingen blijken dat de gekozene niet (of minder dan gedacht) deugt.
Er wordt geregeld gesproken over de kloof tussen de kiezers en de politiek: die zou te groot zijn. Het tegendeel kan echter ook worden beweerd. Politici en burgers zitten niet zelden zo dicht op elkaar, dat politici zich op het niveau van micromanagement begeven. De burger verwacht ook dat als hij een politicus benadert omdat hij een probleem heeft, dat die politicus daarmee iets gaat doen. Problemen in de wijk, of in het dorp, worden problemen die op een hoger niveau aandacht krijgen. En daar is in veel gevallen ook wat voor te zeggen (denk aan een onderwerp als criminaliteit), maar bij veel andere zaken ligt het minder voor de hand dat die op politiek hoog/hoger niveau op de agenda staan. En uiteraard maakt het wat uit of het gaat om een relatief groot land als Nederland dan wel een klein land als Curaçao.
De democratie is een groot goed en – als gezegd – de minst slechte van alle staatsvormen. Daar zit wat in. Want waarom zou de ene burger (waaronder een dictator) wel invloed mogen uitoefenen, en een andere burger niet? In een democratie is de stem van de onnozele evenveel waard als de stem van een deskundige. En de stem van een arme, werkloze of dakloze evenveel als die van iemand die stinkend rijk is.
Wie geen baan heeft, geen eten, geen dak boven zijn hoofd, zal die omstandigheden (sterk) laten meewegen bij het uitbrengen van zijn stem. Gekeken zal worden van welke kandidaat verwacht wordt dat die in die situatie verbetering zal brengen. Ook andersoortige overwegingen bepalen het stemgedrag: denk aan een traditionele binding met een bepaalde partij, religieuze overwegingen, de anti-establishment stem en noem maar op. Scholing en maatschappelijke ervaring spelen een rol, maar net zo goed de vraag wat je aan waarden (denk aan respect voor anderen) hebt meegekregen in je opvoeding en sociale omgeving, en hoe sterk je in je schoenen staat als je in het leven (zwaar) op de proef wordt gesteld.
De populariteit van bepaalde politici – die ik zelf om uiteenlopende redenen niet geschikt vind om ‘het’ volk te vertegenwoordigen – kan ik maar moeilijk bevatten. Waarom zou je stemmen op een politicus die een notoire leugenaar is, denigrerend doet over het andere geslacht, weerstand of zelfs haat tegen mensen die anders zijn (religie, huidskleur) aanwakkert of een ernstig strafblad (witwassen, ambtelijke omkoping, valsheid in geschrifte) heeft? Er zijn wel allerlei verklaringen te bedenken, zoals de persoonlijke uitstraling van de betrokkene, andere kandidaten die nog slechter zouden zijn, de hoop die een kandidaat weet te bieden op een betere toekomst, maar wellicht moet je in de schoenen van een dergelijke kiezer staan om te begrijpen hoe die zijn afweging maakt.
Ik laat de hoeveelheid gekleurde, misleidende informatie die door allerlei betrokkenen tijdens een campagne wordt verspreid dan maar even voor wat die is. Als het gaat om de consumptie van informatie dan zal de mate van scholing wel van significante invloed zijn. Een hoger opgeleide zal, om een voorbeeld te noemen, een strafrechtelijke veroordeling in eerste aanleg, gevolgd door een hoger beroep dat tijdens de verkiezingen nog lopende is, beter op relevantie kunnen schatten, dan degene die zonder opleiding ervan uitgaat dat zolang iemand niet fysiek in een cel is opgesloten, hij dus niets fout heeft gedaan.
Met de democratie als systeem is als zodanig niets mis. Het zijn de deelnemers aan het systeem – de kiezers en de politici – die (bewust of onbewust) bijdragen aan resultaten die tot grote ontevredenheid leiden. Dat gaat zover dat het systeem zelf ter discussie wordt gesteld. De roep om een “sterke leider” die je in diverse landen hoort, klinkt niet zelden als de roep om een dictator die met strakke hand regeert, puin gaat ruimen en er met krachtigde middelen voor zal zorgen dat bepaalde minderheden een toontje lager gaan zingen of zelfs de grens over worden gezet. Dat is een zorgwekkende, en de democratie bedreigende ontwikkeling. Probeer je eens in te denken hoe de situatie zal zijn als niet jouw favoriet tot ‘dictator’ wordt gekozen, maar de favoriet van je ergste ‘politieke’ vijand. Vermoedelijk sta je dan vooraan om te betogen dat de democratische rechtsstaat je de broodnodige bescherming moet bieden.
Niet het populisme vormt de grootste bedreiging voor de democratie (ik zie populisme meer als de vorm dan de inhoud waarmee een boodschap wordt verkondigd), maar het opportunisme, van zowel de kiezer als de politici. En dat opportunisme krijgt de kans om zich heen te grijpen als er onvoldoende gemeenschappelijke waarden zijn in een samenleving. Waarden waarvan zo goed als iedereen vindt (zou moeten vinden) dat die moeten worden nageleefd en beschermd. Waarden die hun weerslag moeten vinden in wettelijke regelingen, reglementen en andere regelingen op basis waarvan het gedrag van mensen door de rechter kan worden getoetst, maar ook bijvoorbeeld door een parlement als het om gedragingen van één van zijn leden gaat. Fout gedrag moet snel en effectief kunnen worden afgestraft, zodat iedereen ziet dat ‘het’ (betreffende) systeem zelfreinigend is. Als het systeem als zodanig als corrupt wordt ervaren dan heeft dat op den duur verstrekkende gevolgen.
Hier volgen enkele algemene gedachten die ik zelf wezenlijk vind. Mensen zijn intrinsiek gelijkwaardig. Een mens is niet alleen op de aarde. Het bestaan en voortbestaan van de mensheid beschouw ik als een doel in zichzelf. Anders gezegd: voor mij kan het doel van de mensheid niet zijn gericht op zelfvernietiging. De mensheid kan niet overleven als onvoldoende mensen zich als medemens gedragen, in de zin, dat zij zich ook verantwoordelijk voelen voor het welzijn van anderen. De mens heeft zwakke kanten en staat aan uiteenlopende verleidingen bloot, waardoor het welzijn van één of meer medemensen in het gedrang kan komen. De mens is echter al vanaf de oudheid gewend gecorrigeerd of bijgestuurd te worden, en daar ligt een taak voor velen (overheid, ouders, sociale omgeving). Je zou dit alles kunnen samenvatten door te zeggen dat op een ieder de (morele) plicht rust een respectvol medemens te zijn. Dat zal om allerlei redenen vaak een hele uitdaging zijn.
Wat verder nodig is om dat ‘respectvol medemens zijn’ te stimuleren, is een behoorlijk niveau van welvaart en welzijn voor iedereen. Alle mensen hebben recht op een menswaardig bestaan. Ik denk daarbij aan bescherming tegen schendingen van lichamelijke en geestelijke integriteit, aan voldoende (gezond) eten en drinken en aan behoorlijke gezondheidszorg. Er bestaat geen recht op rijkdom of macht. Alle mensen hebben recht op persoonlijke gedachten, overtuigingen en op ontplooiing. Ik denk daarbij aan (de vrijheid om te kiezen voor bepaalde) onderwijsvormen, geloofsopvattingen en cultuuruitingen. Niemand heeft het recht ‘van nature’ de baas over andere mensen te spelen. Mensen willen zich beschermd weten tegen wat zij als bedreigingen ervaren, maar dat moet dan wel zonder dat daarbij bepaalde groepen op grond van bijvoorbeeld hun huidskleur of geloof als ‘minder’ worden weggezet. Uiteraard heeft deze opsomming iets willekeurigs, is die onvolledig, en kun je eindeloos over allerlei begrippen discussiëren, maar het geeft een beeld van wat ik belangrijk vind, en waarvan ik denk dat het goed is als die basisuitgangspunten niet alleen in wet- en regelgeving tot uitdrukking komen, maar vooral ook door iedereen worden omarmd en uitgedragen.
Gisteren vonden de verkiezingen voor de komende Amerikaanse president plaats. De uitkomst daarvan maakte mij verdrietig, terwijl tegelijkertijd allerlei vragen (Hoe kan dit? Wat is er aan de hand? Is de kiezer gek geworden?) door mijn hoofd speelden. Vandaag heb ik geprobeerd mijn eerste gedachten hierover op te schrijven. Het bovenstaande is daarvan het resultaat. Maar mijn gevoel zegt dat nog een lange (denk)weg is te gaan. Ik hoop op die weg anderen te ontmoeten voor wie de vragen die bij mij leven net zo na aan het hart liggen. Stronger together!
6 juni 2016
De onschuldpresumptie: een wezenlijk element van ons strafrecht. Een grondbeginsel zelfs. Iedereen moet voor onschuldig worden gehouden totdat het tegendeel is vastgesteld in een rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan. Er moet dus een definitieve rechterlijke uitspraak zijn waarin de strafrechtelijke schuld is vastgesteld: in de periode tot aan die uitspraak moet een verdachte voor onschuldig worden gehouden.
Er zijn twee belangrijke internationale verdragen waarin het beginsel (een mensenrecht) is vastgelegd. In artikel 14 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) staat: “Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.”
Het beginsel staat verder in artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM): “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.” Deze norm richt zich tot de verdragsstaten. De betreffende staat moet er dus jegens de betrokken burger voor zorgen dat zijn recht (om voor onschuldig te worden gehouden) wordt verzekerd en dat haar ‘organen’ (denk aan onder andere de regering, ambtenaren, maar ook aan bijvoorbeeld de bestuursrechter) zich niet in strijd met dat recht gedragen.
De onschuldpresumptie staat er niet aan in de weg dat gedurende een strafrechtelijke procedure vaststaande feiten naar buiten komen. Het openbaar ministerie (een ‘orgaan’ van de staat) mag daaraan echter geen conclusies verbinden waaruit de indruk zou kunnen ontstaan dat de verdachte schuldig is. Of de verdachte schuldig is wordt door de rechter uitgemaakt en door niemand anders. Het – bijvoorbeeld door een ambtenaar – enkel uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert géén schending van de onschuldpresumptie op. Dat mag dus gewoon worden gezegd. Het feit dat iemand voor dat strafbare feit wordt vervolgd is ook voldoende grond voor een dergelijk vermoeden.
Wat betreft het onderwerp wetgeving en bestuur bepaalt de Staatsregeling van Curaçao in artikel 86 dat bij landsverordening regels worden gesteld ten einde de rechtmatigheid en integriteit van het bestuur en het bestuurlijk handelen (alsmede de deugdelijkheid van het financieel beheer) te waarborgen. Een minister valt onder ‘bestuur’. Ook kandidaten voor een ministerschap moeten, vanwege de gevoeligheid van hun functie, vooraf worden gescreend. Een van de doelen is uiteraard te voorkomen dat de overheid zelf, en dan nog wel via haar eigen bestuur (de regering), criminelen faciliteert of het risico loopt dat staatsgeheimen in handen van onbevoegden komen.
In Curaçao bestaat sinds 2012 de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers, die is gebaseerd op artikel 86 van de Staatsregeling van Curaçao. Eén van de bepalingen van deze Landsverordening houdt in dat de kabinetsformateur geen voordracht tot de benoeming van een kandidaat doet of bevordert, indien de kandidaat (i) is veroordeeld wegens misdrijf dan wel (ii) indien hij verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf (art. 7 lid 1). Onder een ‘lopend strafrechtelijk onderzoek’ is ook begrepen een bij de rechter lopende strafzaak, al dan niet in hoger beroep of cassatie. De kabinetsformateur die handelt in strijd met deze bepaling wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren (art. 23). In artikel 16 lid 3 is vastgelegd dat indien een minister als verdachte wordt aangemerkt in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf, hij met onmiddellijke ingang zijn ontslag bij de Gouverneur moet indienen. Op het niet-nakomen van deze verplichting staat overigens geen strafrechtelijke sanctie. Kennelijk wordt ervan uitgegaan dat in voorkomend geval de leden van de Staten hun verantwoordelijkheid nemen en een motie van wantrouwen zullen indienen tegen een minister die weigert af te treden.
Niet zelden wordt gedacht dat iemand integer is zolang hij niet door de strafrechter is veroordeeld. Die gedachte is niet juist. Ook in een civiele of administratiefrechtelijke procedure kan blijken dat een persoon niet integer is, en dat kan vanzelfsprekend ook blijken in geval in het geheel niet sprake is van enige gerechtelijke procedure. Iedereen kent in zijn of haar omgeving wel iemand die evident niet integer is, maar nog nooit door een rechter is veroordeeld. Politici, en ministers in het bijzonder, dienen van onbesproken gedrag te zijn. Van belang is echter dat iemand niet een ministersfunctie wordt ontzegd op basis van slechts geruchten. Wat betreft strafrechtelijke zaken bepaalt de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers dan ook dat iemand niet als minister mag worden voorgedragen indien hij is veroordeeld wegens misdrijf dan wel indien hij verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf. Beide gevallen zijn objectief vast te stellen en wat dat betreft kan niet sprake zijn van willekeur.
Als het gaat om het lidmaatschap van de Staten is er geen landsverordening die voorafgaande screening voorschrijft. Alleen de strafrechter kan iemand gedurende een bepaalde periode uit het passief kiesrecht ontzetten, met als gevolg dat de betrokkene niet tot lid van de Staten kan worden gekozen. Je zou natuurlijk mogen verwachten dat elke politieke partij die kandidaten voor de Staten voordraagt zelf zorgt voor een fatsoenlijke screening. In de praktijk is dat helaas niet bij alle partijen het geval.
Op grond van artikel 45 lid 3 van de Staatsregeling van Curaçao kunnen bij landsverordening regels worden gesteld voor de vervallenverklaring van het lidmaatschap van een lid van de Staten, als dat lid wegens het begaan van een delict bij onherroepelijk rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Een dergelijke landsverordening moet de misdrijven waarvoor het lidmaatschap van de Staten kan worden vervallen verklaard vermelden alsmede de beroepsmogelijkheid van het betrokken Statenlid bij het Hof van Justitie. In Curaçao geldt sinds 10 oktober 2010 de Landsverordening vervallenverklaring lidmaatschap Staten (A.B. 2010 no. 87). In deze wet is bepaald dat een lid van de Staten onder andere ophoudt lid van de Staten te zijn indien hij, na zijn toelating, bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten minste een jaar. Het moet gaan om een onherroepelijke uitspraak, dus een uitspraak waartegen geen beroep of cassatie meer openstaat.
De titel van dit stuk luidt “Het sprookje van de onschuld”. De onschuldpresumptie betekent niet dat de betrokkene onschuldig is. Het betekent ook niet dat hij of zij integer is. Ook zonder een strafrechtelijke veroordeling kan iemand schuldig zijn aan (ernstig) niet-integer handelen. Het zijn juist die niet-integer handelende mensen die het sprookje levend houden met de stelling dat ze onschuldig zijn zolang ze niet strafrechtelijk zijn veroordeeld. Maar het is juist dit sprookje dat we met zijn allen moeten uitblazen!
.
Racisme
19 februari 2016
De term racisme wordt te pas en te onpas gebruikt. Sommigen hebben dat woord kennelijk permanent op het puntje van hun tong liggen. Zodra zij een tegenstander ontwaren die iets zegt wat hen onwelgevallig is, wordt de diskwalificatie “racist” meteen van stal gehaald.
Volgens het bekende woordenboek Van Dale is racisme de opvatting dat rassen gerangschikt kunnen worden als superieur en inferieur ten opzichte van elkaar. Daaruit voortvloeiend kunnen voor het ene ras andere maatstaven worden aangelegd dan voor het andere. Het idee dat een bepaald ras uit zijn aard verheven is boven een ander ras, of dat het ene ras meer ‘waard’ is dan een ander ras, is echter onzinnig en vooral verwerpelijk.
Naar mijn gevoel heeft de superioriteit die een etnische groep ten opzicht van andere groepen claimt, naast naïviteit en een zekere domheid, vooral met macht te maken. De zelfgeproclameerde suprematie – zelf: want wie anders dan leden van de groep zelf zouden zoiets doen – is een quasi rechtvaardiging om macht over andere groepen uit te oefenen en hen te onderwerpen aan de regels van de zogenaamd superieure groep.
Als Deken van de Orde van Advocaten hield ik op 23 september 2011 een rede over mensenrechten. Ik begon die als volgt:
Wat hebben Helmin Wiels, Ivar Asjes, Gerrit Schotte, Emily de Jongh-Elhage, Omayra Leeflang en u en ik met elkaar gemeen? Dat we waarschijnlijk allemaal, net als alle andere mensen op aarde, afstammen van een volk dat in een ver verleden in Afrika leefde. Zo beschouwd zijn we dus allemaal broeders en zusters van elkaar. Eén grote familie, één grote mensengemeenschap, maar niet zo hecht en niet zo sterk met elkaar verbonden als velen van ons zouden willen.
In de loop van de geschiedenis zijn de verschillen toegenomen. Verschillen, bijvoorbeeld, in uiterlijk, in kleur, in taal, in religie, in cultuur, in opleiding, in welvaart en noem maar op. En met die verschillen ontstonden ook tegenstellingen: tussen arm en rijk, gelovig en ongelovig, ontwikkeld en onderontwikkeld en, op een bijzonder triest moment in de geschiedenis, ook tussen slaaf en meester, en tussen zwart en blank. Met name die tegenstellingen hebben diepe sporen in de geschiedenis getrokken. Tot aan de dag van vandaag zijn de gevolgen daarvan zichtbaar.
Op diverse momenten in de geschiedenis zijn pogingen ondernomen om mensen te beschermen tegen de willekeur van anderen. En steeds weer zijn er mensen en bewegingen geweest die getracht hebben de intrinsieke waarde en waardigheid van elk individueel mens tot uitgangspunt te nemen. Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen. Unaniem. (…)
Al vele maanden reageren (sommige) politici en maatschappelijke groeperingen heftig op elkaar. Ruw en onheus taalgebruik wordt daarbij niet gemeden. Persoonlijke aanvallen, dreigementen en intimidatie zijn een alledaags verschijnsel. Inhoudelijke argumenten, voor zover die al worden aangedragen, gaan verloren in het verbale geweld. Het is dan ook een goed moment om een ieder op te roepen zich te gedragen overeenkomstig hetgeen is vastgelegd in artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.”
Gezien de raciale spanningen op zoveel plekken in de wereld en het feit dat mensen zo snel en makkelijk voor racist worden uitgemaakt, leek het mij destijds goed de intrinsieke (gelijk)waardigheid van alle mensen (en dus rassen) op aarde nog eens expliciet onder woorden te brengen. Het heeft niet mogen baten. Integendeel: in reacties op deze lezing werd ik zelf voor racist uitgemaakt. Publiekelijk; op de radio, in de krant en op de sociale media. Ik begreep niet waarom. Waarom zou je iemand die zich tegen racisme verzet voor racist uitmaken?
Of iemand vrijheidsstrijder of terrorist wordt genoemd is doorgaans een kwestie van perspectief: afhankelijk van hoe je zelf in die strijd staat en wat je opvattingen daarover zijn. Of iemand een racist is, is naar de gangbare opvatting over dat begrip meer objectief bepaalbaar, al blijft er altijd ruimte voor discussie.
In mijn geval duurde het even voordat ik doorhad dat het begrip “racist” waarschijnlijk om een heel andere reden werd gebruikt, namelijk enkel en alleen om mij in algemene zin te diskwalificeren. Want naar een racist hoef je immers niet te luisteren. Die is per definitie fout en hoort in een maatschappelijk debat geen plaats te hebben, laat staan dat je voor zo iemand een luisterend oor zou moeten hebben. Met één woord kun je iemand ‘neutraliseren’, althans voor de groep die voor dat soort discussietechnieken gevoelig is.
Vanaf het moment dat ik mij dat realiseerde ben ik meer en meer op deze diskwalificatie gaan letten. En er lijkt inderdaad sprake van een soort patroon. Ik heb diverse gevallen gezien waarin een (goedwillende, zich constructief opstellende en integere) burger die iets zegt of schrijft dat een bepaalde (belangen)groep onwelgevallig is, direct het etiket van racist opgeplakt krijgt. Er zijn natuurlijk meerdere diskwalificaties die in de praktijk worden gebruikt (neokoloniaal, koloniale maffia, neonazi e.d.), maar ik richt mij nu op die ene.
Wat doe je tegen mensen die jou, volkomen ten onrechte, als racist bestempelen? Natuurlijk kun je aangifte doen bij het openbaar ministerie. Maar erg aantrekkelijk is die weg niet. Los van alle tijd en (emotionele) energie die het je kost, los je het structurele probleem niet op. Het is doorgaans ook geen enkeling die jou als racist wegzet, maar een groep(je), en dan waarschijnlijk ook op allerlei momenten en plaatsen waar je geen weet van hebt. Ik hoor ‘gelukkig’ nog wel eens via-via dat ik zo’n kwalificatie krijg opgeplakt, of een of meer andere negatieve kwalificaties, zoals die van ‘een mislukte advocaat’. Om die laatste moest ik wel erg lachen. Ik weet niet precies wat in objectieve zin een mislukte of een niet-mislukte advocaat is, en wat je allemaal moet doen of laten om de status van ‘mislukt’ te verwerven, maar de uitspraak wordt gedaan door mensen die geen flauw benul hebben van wat ik beroepsmatig doe en of ik daar (on)voldoende succesvol in ben.
Wat je in ieder geval niet moet doen is je laten intimideren of niet langer meedoen aan maatschappelijke discussies. Degenen die jou onheus bejegenen kun je niet overtuigen, want die zijn helemaal niet geïnteresseerd in jouw mening, laat staan in een zakelijke uitwisseling van argumenten. Kennelijk hebben ze er wel last van dat je die mening ventileert en zien ze jou als een bedreiging, en is dat reden om – al dan niet met stemverheffing – de inhoud van de verbale beerput over jou uit te gooien. Waarschijnlijk in de hoop dat je er emotioneel op gaat reageren en dan (alsnog) ergens uit de bocht vliegt.
Blijf kalm; reageer er niet rechtstreeks op, en verlaag je vooral niet tot hun niveau. Het verbale geweld is alleen maar bedoeld als poging om je de mond te snoeren. Er zijn nu eenmaal mensen van de categorie: “Ik heb de vrijheid mijn mening te uiten, en daarin mag ik heel ver gaan, vooral als het om een maatschappelijk of politiek belangrijk debat gaat, maar jij moet je mond houden, en doe je dat niet, dan scheld ik je de huid vol.” Die mensen zijn onverbeterlijk; des te meer reden om je op de rest van de maatschappij te richten!
“When men speak ill of thee, live so as nobody may believe them.” (Plato)
.
Rondetafelgesprek 15 december 2015
De Vereniging Bestuurskunde Curaçao organiseerde op 15 december 2015 een “year end” rondetafelgesprek. Een van de thema’s was de Curaçaose economie. Mijn bijdrage aan de discussie volgt hier samengevat.
Tot de problemen waarmee Curaçao zich geconfronteerd ziet behoren onder andere:
- Een slecht draaiende economie en dat al gedurende vele jaren (underperformance)
- Hoge werkloosheid (jeugdwerkloosheid >30%)
- Armoede: is een serieus probleem
- Een ecologische puinhoop (raffinaderij; koraal)
- Te veel gericht op consumptie: daarvoor moeten producten uit het buitenland worden gehaald (deviezen ‘outflux’), terwijl een groot deel van de behaalde winsten buiten Curaçao wordt gestald
Er zou eigenlijk een ‘radical economic reform ’ nodig zijn, die de ‘roots ’ van de problemen aanpakt. Dat is echter iets van de lange termijn. Dat vergt bovendien een mentaliteitsverandering. Dus eerst maar een sterke focus op een aantal projecten:
- DOK: Daar moet een sterke strategische partner of overnamekandidaat voor komen. De locatie van Curaçao is bijzonder goed. Curaçao heeft ook een flinke eigen ‘work force’: mensen van locale bodem die (met hun handen) willen werken, maar wel moeten worden opgeleid. Daarover moet je afspraken maken met die kandidaat: die moet ook in opleiding willen investeren. Wellicht is scheepsreparatie en scheepsafbouw ook fiscaal te faciliteren. Het DOK zou weer een belangrijke motor van de economie kunnen worden. Daarmee bied je perspectief aan een grote groep Curaçaose jongeren die ‘eerlijk werk’ willen verrichten.
- Toerisme: blijft een belangrijke pilaar van de Curaçaose economie, maar er wordt te weinig uitgehaald. Met een andere aanpak zouden de grotere hotels USD 100 tot USD 120 meer per kamer kunnen verdienen. De focus moet (naast Europa) vooral op Amerika worden gericht. Amerikanen zijn bereid meer voor een kamer te betalen dan Europeanen. Denk aan de gouden driehoek: Jersey, Boston en NY. Richt je marketing op een straal van 10 tot 15 kilometer rond het vliegveld. Adverteren in Miami heeft geen zin; daar is het al warm. Maar Amerikanen kiezen doorgaans voor een grote, internationale brand (Marriott; Hilton), dus die hotels moeten op-en-top zijn qua infrastructuur en personeel. Voordeel op termijn is dat deze projecten zodanig interessant zijn voor investeerders dat voor de financiering niet langer een beroep op de overheid hoeft te worden gedaan.
- Bullenbaai: is een ideale locatie voor op- en overslag van olie (en mineralen). Nu zie je deze activiteit vooral op St. Eustatius (NuCapital), terwijl Aruba ook allerlei plannen heeft. Curaçao heeft de opslagtanks, maar die moeten worden opgeknapt. Een no-brainer, die ook relatief weinig aan investeringen vergt.
- Airport City: een prachtig en veelzijdig project. Sea Water Air Conditioning; Green Energy Production; Eco Park; R&D. Curaçao Space Expedition past daar ook bij: niet zozeer een belangrijke economische activiteit voor het Land, maar je zet er Curaçao internationaal mee op de kaart, en je hebt er een toeristische attractie bij, waaromheen je ook nog allerlei (interactieve) activiteiten kunt organiseren.
We roepen al jaren dat de tijd dringt en dat we aan de slag moeten, maar als we niet nog verder achterop willen raken moet er nu echt wel iets gebeuren. Mijn hoop is wat dat betreft gevestigd op de nieuwe minister van economische zaken.
.
BONAIRE
Een parabel – Un parábel – Una parábola – A parable
Nederlands – Papiamentu – Español – English
—–
Een parabel: Het referendum en de toekomst van Bonaire
11 november 2015
Vraag: “Mag ik u wat vragen? Bent u tevreden met hoe het sinds 10-10-’10 op Bonaire gaat?”
Antwoord: “Nee, zeker niet. Er is best het een en ander verbeterd, zoals onderwijs en gezondheidszorg, maar kijk naar de prijzen: die zijn gestegen. Woningen zijn duur en het is bijna onmogelijk een hypotheek te krijgen. Bonaire wordt overspoeld met mensen van buiten: van 13.000 naar 19.000 in vijf jaar. Onze taal en cultuur komen meer en meer in het gedrang. De lonen en uitkeringen zijn laag. Er is meer armoede. De wegen zijn slecht en de overheid heeft geen geld voor verbetering. De belastingdruk is hoger en er wordt meer geïnd. Het gevoel van veiligheid is minder. En dat is nog niet eens alles.”
Vraag: “Bent u het eens met de invulling die is gegeven aan de directe band met Nederland?”
Antwoord: “Nee, dat zeg ik toch net. Ik zie heus wel dat er veel is verbeterd, maar ben al met al toch ontevreden.”
Vraag: “Heeft u gehoord dat er op 18 december 2015 een referendum wordt gehouden?”
Antwoord: “Ja.”
Vraag: “Weet u waarover het referendum gaat?”
Antwoord: “Of we tevreden zijn met hoe het nu gaat. Nou, dat ben ik niet dus.”
Vraag: “Het referendum gaat over de vraag of u het eens bent met de invulling die is gegeven aan de directe band met Nederland. Met andere woorden: of u het ermee eens bent dat Bonaire op 10-10-’10 een openbaar lichaam is geworden en dat Bonaire deel is gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel, en hoe dat juridisch is vormgegeven en uitpakt. Heeft u daar een mening over?”
Antwoord: “Dat weet ik allemaal niet. Ik weet ook niet wat dat allemaal betekent. Dat is allemaal politiek. Wat ik wel weet is dat het gewoon niet goed gaat op Bonaire en dat er dus wat moet veranderen.”
Vraag: “Gaat u meedoen aan het referendum?”
Antwoord: “Ik denk het niet. Dat zijn allemaal dingen van de hoge heren. Maar als ik besluit om toch mee te doen zal ik een krachtig ‘nee’ laten horen.”
Vraag: “Als een meerderheid ‘nee’ zegt komt er mogelijk nog een referendum. Dan worden weer enkele opties aan de bevolking voorgelegd, waaronder in ieder geval onafhankelijkheid, vrije associatie en integratie. Waar gaat uw voorkeur naar uit?”
Antwoord: “Weet u meneer. Het zegt mij allemaal niets. Dat is iets waar onze politici zich nogal druk over maken. Die praten eindeloos over hoe ze het huis van de democratie zouden kunnen verbouwen. Maar als ze de balken op enig moment naar beneden laten vallen, verliest het huis zijn stevigheid. De politici kunnen zich beter druk maken om ons, de Bonairianen, en om ons welzijn. Wij willen gewoon een normaal leven en met respect worden behandeld, ook door de mensen die van buiten komen. Iedereen is hier welkom, maar laat ons zijn wie we zijn. En natuurlijk willen we niet dat er mensen in armoede leven. En natuurlijk willen we dat onze kinderen goed onderwijs krijgen en later een goede baan. Er is hier nog zoveel te verbeteren, en daar zou Nederland meer werk van moeten maken, maar dan wel meer samen met ons. Niet over ons beslissen, maar met ons. We zijn te klein om het allemaal alleen te doen. We zijn trots op Bonaire en zijn allemaal bereid om de handen uit de mouwen te steken en ons dushi Boneiru nog mooier te maken.”
Een laatste vraag: “Zou u bij het referendum “nee” stemmen, als dat betekent dat u er wellicht voor kiest dat uiteindelijk de balken van het huis naar beneden vallen?”
Antwoord: “Nee, want dan zijn we nog verder van huis! Kas tin balki, ta pa wanta su dak. Si balki di kas kai, kas ta pèrdè forsa. … Hulanda ta mal mama, ma bon madrasa!” { Een huis heeft balken om het dak te schragen. Als de balken uit een huis vallen, verliest het huis zijn stevigheid…. Nederland is een slechte moeder, maar een prima stiefmoeder! }
[Dit (verzonnen) gesprekje is mede gebaseerd op wat in de afgelopen weken was te horen en te lezen.]
———
Un parábel: Referèndem i futuro di Boneiru
11 di novèmber 2015
Pregunta: ‘Mi por puntra bo algu? Bo ta kontentu ku kon kosnan ta bai desde 10-10-10 na Boneiru?
Kontesta: ‘Nò, sigur ku nò. Tin algun kos a drecha, manera enseñansa i salubridat, pero wak e preisnan: nan a subi. Kas ta karu i ta kasi imposibel pa haña un hipotek. Hopi hende djafó ta basha bin Boneiru: di 13.000 pa 19.000 den 5 aña. Mas i mas nos idioma i kultura ta kai den pèrtá. Salario, pinshon i ònderstant ta abou. Tin mas pobresa. Kamindanan ta malu i gobièrno no tin sèn pa drecha nan. E preshon di belasten ta haltu i nan ta kobra mas. E sentido di seguridat ta menos. I esei no ta tur kos tampoko.’
Pregunta: ‘Bo ta di akuerdo ku e kontenido ku a duna na e laso direkto ku Hulanda?’
Kontesta: ‘Nò, t’esei ma kaba di bisa bo. Mi ta mira si ku tin hopi kos a drecha, pero kon ku bai bin tòg mi no ta satisfecho.’
Pregunta: ‘Bo a tende ku dia 18 di desèmber 2015 nan ta tene un referèndem?’
Kontesta: ‘Si.’
Pregunta: ‘Bo sa tokante di kiko e referèndem ta bai?’
Kontesta: ‘Si nos ta kontentu ku kon kosnan ta bai aworaki. Awèl, ami no ta kontentu.’
Pregunta: ‘E referèndem ta bai tokante e pregunta si bo ta di akuerdo ku e kontenido ku a duna e laso direkto ku Hulanda. Ku otro palabra: si bo ta di akuerdo ku riba 10-10-10 Boneiru a bira un entidat públiko i ku Boneiru a bai forma parti di Hulanda, i tambe kon nan a regla esei hurídikamente i kon e ta funshoná. Bo tin un opinion tokante esei?’
Kontesta: ‘Mi no sa tur e kon’ei no. Mi no sa tampoko kiko e kon’ei ta nifiká. Ta polítika e kon’ei ta. Loke sí mi sa ku hewon kos no ta bai bon na Boneiru i ku p’esei tin kos ku mester kambia.’
Pregunta: ‘Bo ta bai partisipá na referèndem?’
Kontesta: ‘Mi’n ta kere. Ta kos di hende haltunan tur e kon’ei ta. Pero si mi disidí di partisipá tòg mi lo zona un NÒ fuèrtè.’
Pregunta: ‘Si un mayoria bisa NÒ ta posibel ku ta bin un referèndem mas. E ora ei nan ta bolbe duna pueblo algun opshon, i den nan tin en todo kaso independensia, asosashon liber i integrashon. Kua di nan bo ta preferá?’
Kontesta: ‘Mener sa no, e kon’ei no ta bisa mi nada no. Ta kosnan ku nos polítikonan ta hasi drùk kuné. Nan ta keda papia sin fin tokante kon nan lo mester por drecha e kas di demokrasia. Pero si na dado momentu nan laga e balkinan kai bin abou, henter e kas ta pèrdè su stabilidat. Mihó e polítikonan prekupá nan kabes ku nos Bonerianonan pa drecha nos bienestar. Nos no ke nada otro ku un bida nòrmal i pa nos wòrdu tratá ku rèspèt dor di e hendenan ku ta bini djafó tambe. Tur hende ta bonbiní akinan, pero laga nos keda manera nos ta. I naturalmente nos no ke pa tin hende ta biba den pobresa. I naturalmente nos ke pa nos yunan haña bon enseñansa i despues un bon trabou. Tin basta kos pa drecha aki i Hulanda mester hasi kaso di esei, pero si mas tantu huntu ku nos. No disidí riba nos, pero huntu ku nos. Nos ta muchu chikitu pa hasi tur kos nos so. Nos ta orguyoso di Boneiru e nos tur ta dispuesto pa lora mang’i kamisa i traha pa hasi nos dushi Boneiru mas bunita ainda.’
Un último pregunta: ‘Lo bo vota NÒ dia di referèndem si esei ta nifiká ku tin chèns ku bo ta skohe pa finalmente e balkinan di e kas kai bin abou?’
Kontesta: ‘Nò, pasó e ora ei nos ta mas leu fo’i kas ainda! Kas tin balki, ta pa wanta su dak. Si balki di kas kai, kas ta pèrdè forsa. … Hulanda ta mal mama, ma bon madrasa!”
(E kombersashon fiktisio aki pa un parti ta basá riba loke e último simannan nos por a skucha i lesa.)
——
Una parábola: el referéndum y el futuro de Bonaire
11 noviembre 2015
Pregunta: Te puedo hacer una pregunta? Usted está contento como han ido las cosas desde 10-10-10?
Contesta: No, seguro que no. Hay algunas cosas, como la salubridad y la enseñanza, pero los precios; ellos han subido, Las casas están caras y es casi imposible para encontrar una hipoteca. Muchas gentes del exterior están llegando a Bonaire—de 13.000 a 19000 en 5 años. Más y más nuestra cultura se está cayendo en un aprieto. Los salarios, pensión y la beca están en un nivel abajo. Hay más pobreza. Las calles están en malas condiciones y no hay dinero para arreglarlas. La presión del impuesto es alta y cobran mucho más. El sentido de la seguridad esta abajo y eso no es todo.
Pregunta: Estas de acuerdo con el contenido que se le ha dado al laso directo?
Contesta: No, eso te acabo de decir. Si miro que hay muchas cosas que arreglar, como sea, no estoy satisfecho.
Pregunta: Usted escucho que el 18 de diciembre abra un referéndum?
Contesta: si
Pregunta: Usted sabe de que se trata este referéndum?
Contesta: Si estamos contento como han ido las cosas; y no estoy contento.
Pregunta: El referéndum es tocante, si estás de acuerdo con el contenido que se le ha dado al laso directo con Holanda. En otras palabras: si estás de acuerdo que en el 10-10-10, Bonaire se convierto en una entidad pública y que Bonaire se unió con Holanda y también como ellos arreglaron eso jurídicamente y como funciona. Usted tiene una opinión sobre eso?
Contesta: No se sobre eso. No se tampoco que eso significa. Eso es política; Pero lo que si se, que las cosas no van bien en Bonaire y por eso hay cosas que hay que cambiar.
Pregunta: Usted va participar en el referéndum?
Contesta: No lo creo. Todas estas cosas son para gentes altas. Pero decido participar y sonaré con un “NO” fuerte
Pregunta: Si la mayoría votan por el “NO”, es posible que venga el segundo referéndum? Entonces ellos le darán al pueblo algunas opciones i entre ellas habrá independencia, asociación libre y integración. Cuál de ellas usted prefiere?
Contesta: Usted sabe señor, esto no me dice nada. Son cosas que nuestros políticos usan para sentirse grande. Ellos hablan sin fin sobre como ellos van a solucionar la casa de la democracia. Pero si en dado momento ellos dejan caer los ladrillos, la casa entera perderá su estabilidad. Es mejor que los políticos se preocupen con los Boneirianos , para arreglar nuestro bienestar. Nosotros no queremos nada otro que una vida normal y para que nosotros seamos tratados con respecto por personas que viene del exterior. Toda clase de persona son bienvenidos, pero déjanos como somos y naturalmente no queremos que nadie viva en pobreza y naturalmente queremos que nuestros hijos tengan una buena enseñanza y después un buen trabajo. Hay muchas cosas de arreglar aquí y Holanda tiene que hacer caso, pero mucho más tanto junto con nosotros; No decida sobre nosotros, pero junto con nosotros. Nosotros somos muy chiquitos para hacer todo sobre nuestros mismos pies. Nosotros estamos orgullosos de Bonaire y todos estamos dispuestos para doblar nuestras manos y camisas y trabajar para hacer nuestro dushi Bonaire mucho más bonito.
Mi última Pregunta: Usted votara por el “NO” en el día del Referéndum si eso significa que hay un chance que usted escogerá finalmente para que se caigan los ladrillos?
Kontesta: ‘Nò, pasó e ora ei nos ta mas leu fo’i kas ainda! Kas tin balki, ta pa wanta su dak. Si balki di kas kai, kas ta pèrdè forsa. … Hulanda ta mal mama, ma bon madrasa!”
(Esta conversación ficticia se basa en lo que podemos leer y escuchar en estas últimas semanas)
—–
A parable: The referendum and the future of Bonaire
11th November 2015
Question:
“Can I ask you something? Are you satisfied with how things have developed on Bonaire since the 10th of October 2010?”
Answer:
“No I definitely haven’t. Some things such as education and health care have improved but just look at how the cost of everything has risen. Properties are expensive and it is nearly impossible to get a mortgage. Bonaire is being flooded with people from abroad; from 13.000 to 19.000 inhabitants in five years. Our language and culture are being compromised. Wages and benefits are low. There is more poverty. The roads are bad and the government doesn’t have any money to improve them. We have to pay more tax as well as more taxes. We don’t feel as safe as we used to and that isn’t everything.”
Question:
Do you agree with how the direct link with the Netherlands has been interpreted?”
Answer:
“No, that’s what I have just said. Of course I can see improvements but overall I am dissatisfied.”
Question:
“Have you heard that there will be a referendum on the 18th of December 2015?”
Answer:
“Yes.”
Question:
“Do you know what the referendum is about?”
Answer:
“If we are happy with the way things now are. Well that I am not.”
Question:
“The referendum is about whether you are satisfied with the way the direct link with the Netherlands has been interpreted. In other words do you agree that Bonaire became an overseas municipality of the Netherlands and thus part of The Netherland on the 10th of October 2010 and how that has legally developed and taken shape. What is your opinion about that?”
Answer:
“I don’t know about that, I don’t know what it means. That’s all politics. What I do know is that all is not well on Bonaire and that something has to change.”
Question:
“Will you take part in the referendum?”
Answer:
“I don’t think so, that is all for the high and mighty men. However if I do decide to take part I will do so with a resounding “NO”.”
Question:
“If the majority votes “No” then a further referendum may follow. Further options would then be offered to the people such as independence, free association or integration. What would be your preference?”
Answer:
“You know sir, it doesn’t mean anything to me. That would be for our politicians to worry about. They talk endlessly about how they can rebuild the house of democracy. However if they at any time let the beams collapse then the house will loose it’s integrity. The politicians should worry more about us, the Bonaireans and our well-being. We just want to lead a normal life and be treated with respect by everybody. Everybody is welcome but let us be who we are. Of course we don’t want people to live in poverty. Of course we want our children to get a good education and a good job. There is so much to be improved upon and that is what The Netherlands should focus on, but together with us. We are too small to do it all alone. We are proud of Bonaire and are all prepared to roll up our sleeves and make our lovely Bonaire even more beautiful.”
A last question:
“Would you vote “No” in the referendum if that ultimately meant that you would have actually chosen to allow the beams of the house to collapse?”
Answer:
“No, because then we would be further from home with even more problems! Kas tin balki, ta pa wanta su dak. Si balki di kas kai, kas ta pèrdè forsa. … Hulanda ta mal mama, ma bon madrasa!” { A house has beams to support the roof. If the beams fall out of the house, the house loses its strength. … Holland is a bad mother, but a great stepmother! }
(This (made up) conversation is in part based upon what has been heard and read during the past weeks.)
.
Het staatsrecht van St. Maarten
14 oktober 2015
Staatsrechtelijk is het simpel en moeilijk tegelijk
Dit is simpel:
Artikel 33 Staatsregeling St. Maarten
- De Minister-President en de overige ministers worden bij landsbesluit benoemd en ontslagen.
- Indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.
- Bij landsverordening kunnen nadere regels over het tweede lid worden vastgesteld.
- De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zittende hebbende leden.
Artikel 40 Staatsregeling St. Maarten
- Landsverordeningen en landsbesluiten worden ondertekend door de Gouverneur en door een of meer ministers.
- Het landsbesluit waarbij de aftredende Minister-President wordt ontslagen en waarbij tevens zijn opvolger wordt benoemd, wordt mede door de laatstgenoemde ondertekend. De landsbesluiten waarbij de overige ministers worden benoemd of ontslagen worden mede door de minister-president ondertekend.
Artikel 59 Staatsregeling St. Maarten
- De Staten kunnen bij landsbesluit worden ontbonden.
- Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden Staten en tot het samenkomen van de nieuw gekozen Staten binnen drie maanden.
- De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen Staten samenkomen.
Dit is moeilijker:
Had het kabinet Gumbs de Staten moeten horen over het voornemen tot ontbinding? De vraag is hier wat je staatsrechtelijk gezien behoort te doen. Dan gaat het om staatsrechtelijk gewoonterecht (ongeschreven recht) en dat is in St. Maarten nog niet echt ontwikkeld. De Staten is het hoogste politieke orgaan in St. Maarten en heeft dus, in beginsel, het laatste woord. De vraag of de leden van de Staten hadden moeten worden gehoord is door het kabinet Gumbs negatief beantwoord, daarbij gesteund door enkele staatsrechtgeleerden. En voor dat antwoord is ook wel wat te zeggen. Het recht om tot ontbinding over te gaan en het geschil met de Staten aan de kiezer voor te leggen, is immers het spiegelbeeld van de bevoegdheid van de Staten om het vertrouwen in een of meer ministers op te zeggen. Het is een zelfstandige bevoegdheid, waaraan in de Staatsregeling ook geen voorwaarden zijn verbonden.
Een andere opvatting is denkbaar. Immers, als blijkt dat in de Staten een meerderheid voor een andere regering bestaat, zou die meerderheid immers in staat moeten worden gesteld een nieuwe regering te vormen. Dat zou ten volle recht doen aan het uitgangspunt dat de (meerderheid van de) leden van de Staten het laatste woord behoren te hebben. Zie hierover bijvoorbeeld C.E. Dip, De Ontbinding van de Staten, Uitgave van de Hogeschool van de Nederlandse Antillen (1975).
De rol van de Gouverneur is echter, als gezegd, wettelijk gezien beperkt en hem rest eigenlijk niets anders dan het Landsbesluit strekkende tot ontbinding te tekenen.
Dit is weer een makkelijke:
Is het mogelijk een demissionair kabinet door een ander te vervangen? Uitgangspunt is dat de Staten het laatste woord in deze discussie behoren te hebben. Zo is dat ook in Curaçao gegaan, alwaar het demissionaire kabinet Schotte is vervangen door het demissionaire interim-kabinet Betrian. Ook een demissionair kabinet kan dus tot opstappen worden gedwongen. Belangrijk is om vast te stellen dat het kabinet wel, maar de Staten niet demissionair zijn, en ook niet demissionair worden als de Staten worden ontbonden. De ontbinding gaat immers pas in op de dag waarop de nieuw gekozen Staten samenkomen.
En dit is ook een makkelijke:
De (tweede) waarnemend voorzitter van de Staten van St. Maarten heeft verhinderd dat een nieuwe Statenvoorzitter en twee vice-voorzitters zouden worden gekozen. We hebben in 2012 ook zoiets in Curaçao meegemaakt toen (toenmalig) Statenvoorzitter Asjes de Statenvergadering voor onbepaalde tijd schorste. De (waarnemend) voorzitter van de Staten heeft niet het recht, maar de plicht de vergaderingen van de Staten te leiden. De oplossing is hier het aanvragen van een (spoed)vergadering. Wordt aan dat verzoek geen uitvoering gegeven dan kunnen de betrokken Statenleden, net als destijds in Curaçao, zelf een vergadering bijeenroepen, en desnoods buiten de reguliere vergaderzaal laten plaatsvinden. Wanneer de voorzitter tegen de wens van de meerderheid van de Staten de vergadering sluit, is het immers niet meer dan natuurlijk dat die meerderheid die sluiting negeert en de vergadering voortzet onder ander voorzitterschap.
Staatsrecht is een boeiend en spannend onderwerp!
.
Ps (16 October 2015)
The second Vice President of Parliament Hon. Cornelius de Weever, on Thursday, 15th October, has sent a letter to the Members of Parliament (MPs) requesting additional information with respect to a convocation for an urgent meeting of the House of Parliament.
I have taken note of your Convocation for an urgent meeting of Parliament and hereby request that you provide the Chairman of Parliament with further information regarding the urgency of and reason for the meeting.
Notice is also taken of the fact that the meeting is scheduled for 6.00pm. Please explain the reason why the meeting is scheduled for such an uncommon and late hour. Given the current safety and security challenges I am cancelling this meeting.
I herewith request you to submit your request for an urgent meeting within our normal working hours and it will be convened within 4×24 hours, according to the Rules of Order. Awaiting your soonest response.
However, the coalition ignored this and continued with its meeting that had the majority of MPs present – eight of the 15, and Sarah Wescot-Williams was elected new Parliament Chair in spite of De Weever’s cancellation….
.
Ps 2 (16 October 2015)
“The right to dissolve Parliament by national decree is a constitutional and autonomous right of the Government,” wrote Governor Eugene Holiday in a letter dated May 16, 2013, to then-Prime Minister Sarah Wescot-Williams when she tried to stop the then-National Alliance (NA)-led Council of Ministers from invoking Article 59 of the Constitution. Click here for the letter.
.
Ps 3 (21 oktober 2015)
Drie rechters hebben (op persoonlijke titel) op verzoek van de Gouverneur advies uitgebracht: klik hier om het advies te lezen.
.
Ps 4 (21 oktober 2015)
Naar aanleiding van de vraag hoe de Gouverneur de impasse kan doorbreken ingeval hij eerst een nieuw kabinet wil voordat hij het landsbesluit tot ontbinding van de Staten tekent: Als de Gouverneur het landsbesluit inzake de ontbinding pas wil tekenen als het huidige kabinet is vervangen, dan moet hij een formateur benoemen, kandidaat-ministers zo snel mogelijk laten screenen en de landsbesluiten tot benoeming tekenen. Het eerste landsbesluit is dan dat van de nieuwe Minister-President, die dat besluit mede ondertekent. Medewerking van de huidige regering is daarvoor niet nodig.
.
Ps 5 (4 november 2015)
Diverse hoogleraren hebben adviezen over de staatsrechtelijke vragen die speelden uitgebracht. Klik hier om die te lezen.
.
Futuro ta den nos man
24 yüni 2015
Tur hende ke kambio. Pero no tur kambio ta nifiká tambe mehorashon. Hende ke perspektiva riba un mihó futuro. Por ehèmpel: un bon trabou, un bon salario. Bon edukashon. Un kuido di salú bon i pagabel. Un medio ambiente limpi. Polítiko íntegro. Bon kamindanan públiko. Un komunidat den kua respèt mutuo ta algu masha normal. Den un palabra, loke hende ke ta bienestar. I bienestar pa tur hende i no solamente pa un grupo chikitu. Si nos ta konstruí pa futuro di Kòrsou e or’ei mester enbolbí tur hende i tur hende mester por kompartí e progreso. Futuro ta den nos man.
Everybody wants a change. But not every change is also an improvement. What people want is a perspective on a better future. For instance: A nice job. A good income. Proper education. Good and affordable healthcare. A clean environment. Incorruptible politicians. Good roads. A society in which mutual respect is very normal. In short, what people want is wellbeing. This means wellbeing for everybody and not merely for a small group. If we are building on the future of Curacao everybody must be involved in this and everybody must be able to share in the progress. The future is in our hands.
Iedereen wil verandering. Maar niet iedere verandering is ook een verbetering. Wat mensen willen is perspectief op een betere toekomst. Denk bijvoorbeeld aan: Een leuke baan. Een goed inkomen. Goed onderwijs. Goede en betaalbare gezondheidszorg. Een schoon milieu. Integere politici. Goede wegen. Een samenleving waarin wederzijds respect heel normaal is. Kortom, wat mensen willen is welzijn. En wel welzijn voor iedereen, en niet alleen voor een kleine groep. Als we bouwen aan de toekomst van Curaçao dan moet iedereen daarbij worden betrokken, en moet iedereen in de vooruitgang kunnen delen. De toekomst ligt in onze handen.
.
VISIE
Column Karel Frielink (23 mei 2015)
Een veelgehoorde klacht: de overheid heeft geen visie. Maar wat is dat eigenlijk, een visie?
Als het gaat om een land, in ons geval het Land Curaçao, dan is een visie een inspirerend toekomstbeeld. Een bereikbare droom. Ideeën over hoe het Land Curaçao zich in de komende 10 tot 20 jaar zou kunnen en moeten ontwikkelen. Ideeën die collectief worden gedeeld. Kortom, een toekomstvisie. En die ontbreekt.
Op 10-10-’10 is het Land Curaçao geboren. Een land met een hele toekomst voor zich. Maar ook een land met een verleden, een erfenis. En die erfenis bestaat niet alleen uit een bestuurlijk-politieke cultuur die wordt gekenmerkt door particuliere belangen en vriendjespolitiek.
Er zijn duizenden mensen in Curaçao die slecht gehuisvest zijn. Nauwelijks of geen inkomen hebben. Geen geld hebben om hun kinderen eten mee naar school te geven. Die verslaafd zijn aan drugs. We lezen in de krant over inbraken, overvallen, georganiseerde misdaad en diep in de samenleving ingrijpende corruptie. En over een jeugdwerkloosheid van zo’n 37%.
Maar waar zijn de plannen, de ideeën om deze en andere problemen groots en structureel aan te pakken? Ministers van onderwijs komen en gaan. Een minister van economische zaken die kleinschalig en op korte termijn lijkt te denken. We zien de problemen wel, maar we lossen ze niet op. “The only thing worse than being blind is having sight but no vision ” (Helen Keller).
Wie aan Aruba denkt, denkt aan groen. Hoe je verder ook denkt over Aruba en met name de openbare financiën, dat land heeft zichzelf met een door Mike Eman uitgedragen visie op de kaart gezet. Een visie die als belangrijk kenmerk heeft dat in beginsel alle inwoners van Aruba erbij betrokken moeten worden en dat er uiteindelijk voor het volk als geheel meer welvaart en meer welzijn komt.
Maar waar willen wij met Curaçao over 10, 25 en 50 jaar staan? Wat is onze toekomstvisie? Het moet vooral anders. Zoals we nu leven, kunnen we niet blijven doorgaan. Kortzichtig. Kleingeestig. Navelstaarderig. Rondtollend in historische frustraties. Te nationalistisch. Teveel mensen die met hun eigenbelang bezig zijn.
Het belang van het volk moet weer voorop staan. En dan heb ik het over het hele volk, en niet alleen over dat deel waarop politici zich zo graag beroepen. Er moet ‘groot’ worden gedacht. Alle krachten moeten worden gebundeld. En er is behoefte aan een integrale aanpak: economie, sociale omstandigheden, milieu, cultuur en noem maar op, hangen meer met elkaar samen dan soms wordt gedacht.
En we moeten daarmee snel aan de slag. We hebben immers in Curaçao zowel enorme welvaart als schrijnende armoede. De gevaren daarvan zijn: toenemende instabiliteit, een niet functionerende maatschappij en toenemende politieke en maatschappelijke tegenstellingen. In een dergelijke omgeving kunnen politieke en andere randfiguren tot bloei komen.
Na de visie komt de aanpak. Plannen zijn mooi, maar ze moeten ook worden uitgevoerd. En daar dient zich het volgende probleem aan. Waar het aan ontbreekt is eensgezindheid, solidariteit en teamvorming. Iedereen is bezig met zijn eigen belangen en verworven rechten, terwijl het grote plaatje uit het oog wordt verloren.
Kijk naar de hele discussie rond de locatie van het nieuw te bouwen ziekenhuis. En de actuele discussie over de historische monumenten die gesloopt zijn of moeten worden. Denk aan de vakbonden die onvoldoende constructief willen meedenken over een meer effectief functionerend ambtenarenapparaat. Denk aan het in de ijskast zetten van een prachtig plan als de Airport City. En dat is niet het enige plan dat om onzakelijke redenen is afgeschoten. Het is ook prima als deskundigen uit China zich laten voorlichten over onze raffinaderij, maar waarom wordt er niet serieus gekeken naar alternatieven als Green Town?
Er wordt de laatste tijd veel gesproken over het succesverhaal dat Singapore heet. Maar Singapore werd decennialang geleid door een dictator. Dat moeten we niet willen. Maar er is wel behoefte aan leiderschap. Groot leiderschap. Een man of vrouw die met zijn of haar team zorgt dat we eensgezind bouwen aan een mooie en duurzame toekomst voor het Land Curaçao en het Curaçaose volk. Maar dat vereist wel dat de politici die het in de afgelopen jaren voor het zeggen hebben gehad van het politieke toneel verdwijnen. Een nieuwe, frisse generatie van onbesproken gedrag moet het nu maar eens overnemen.
Wil de inspirerende, uitdagende en dynamische leider van de toekomst zich alsjeblieft snel melden? Op mijn steun kan alvast worden gerekend!
Column Karel Frielink in ‘Wat een week!’ bij Paradise FM (23 mei 2015) – Klik hier om de column te beluisteren.
.
VISHON
Kolumna di Karel Frielink (23 di mei 2015)
Un reklamo ku bo ta tende hopi: gobièrnu no tin vishon. Bon mirá, kiko ta vishon?
Si ta trata di un pais, den nos kaso Pais Kòrsou, un vishon ta, pues, un imágen futuro ku ta duna inspirashon. Un soño alkansabel. Ideanan ku ta indiká kon Pais Kòrsou por i mester desaroyá den e siguiente 10 pa 20 aña. Ideanan ku nos ta kompartí kolektivamente. Den un palabra, un vishon di futuro. I nos ta sinti falta di esaki.
Na 10-10-10 pais Kòrsou a nase. Un pais ku un gran futuro su dilanti. Pero tambe un pais ku un pasado, un herensia. I e herensia ei no ta konsistí solamente di un kultura atministrativo-polítiko ku ta karakterisá su mes pa interes privá i nepotismo.
Tin míles di persona na Kòrsou ku tin un bibienda defisiente. Tin ku apénas tin un entrada òf no tin entrada mes. No tin sèn pa duna yunan kuminda pa bai skol kuné. Nan ta adikto na droga. Nos ta lesa den korant tokante kiebro, atrako, krímen organisá i korupshon ku ta afektá komunidat profundamente. Tambe un desempleo bou di hubentut di mas o ménos 37%.
Pero unda e plannan, ideanan a keda pa atendé e problemanan akí i otronan di manera fuerte i struktural? Ministernan di enseñansa ta bin i bai. Un minister di asuntunan sosial ku ta pensa na eskala chikí i riba término kòrtiku. Nos ta mira e problemanan, pero nos no ta solushoná nan. “The only thing worse than being blind is having sight but no vision ” (Helen Keller).
Ora bo pensa riba Aruba, bo ta pensa riba e koló bèrdè. Kon ku bo pensa riba Aruba i spesialmente riba finansa públiko, e pais ei a pone su mes riba mapa ku un vishon kargá pa Mike Eman. Un vishon ku tin komo karakterístika importante ku en prinsipio tin ku enbolbí tur habitante di Aruba i ku finalmente ta bin mas prosperidat i bienestar pa pueblo den su totalidat.
Pero unda nos ke ta ku Kòrsou aki 10, 25 i 50 aña? Ki vishon nos tin pa ku nos futuro? Tur kos mester ta sigur otro. Nos no por sigui biba manera nos ta biba awor. Ku falta di vishon. Miskiña. Keda ku nos kabes den santu. Keda bira bira den frustrashonnan di nos historia. Demasiado nashonalista. Demasiado hende ku ta okupá ku nan propio interes.
Interes di pueblo tin ku bini bèk na promé lugá. Anto mi ta referí na pueblo kompleto i no solamente na e parti ku polítikonan ta gusta apelá na dje. Nos tin ku pensa den grandi. Tin ku uni tur forsa. Tin nesesidat di un aserkamentu integral: ekonomia, situashon sosial, medioambiente, kultura i asina nos por sigui menshoná, tur ta mas relashoná ku otro ku nos ta pensa.
I tin ku kuminsá lihé ku esaki. Pues nos tin na Kòrsou tantu prosperidat enorme komo pobresa penoso. E peligernan di tur esaki ta: instabilidat ku ta oumentá, un sosiedat ku no ta funshoná i un oumento di kontradikshon polítiko i sosial. Den un ambiente manera esaki polítiko i otro figuranan marginá ta haña oportunidat pa krese.
Despues di vishon ta sigui aserkamentu. Ta masha bunita si tin plan, pero tin ku ehekutá nan. Esaki ta trese e siguiente problema. Loke ta falta ta unanimidat, solidaridat i formashon di un tim. Kada ken ta okupá ku su propio interes i derechinan atkirí, miéntras nan ta pèrdè e totalidat for di bista.
Mira tur e diskushon tokante e lugá pa konstruí e hospital nobo. I e diskushon aktual tokante monumentonan históriko ku a òf tin ku basha abou. Pensa riba e sindikatonan ku no ta duna sufisiente aporte konstruktivo tokante un aparato di empleado públiko ku ta funshoná di forma efektivo. Pensa riba un bon idea manera Airport City ku a kue hinka den lachi. Anto esaki no ta e úniko plan ku no a realisá pa motibunan ku no ta al kaso. Ta masha bon mes si ekspertonan di China ta buska informashon tokante nos refineria, pero pakiko no ta duna atenshon na alternativanan manera Green Town?
Último tempu ta papia hopi di e historia eksitoso ku yama Singapore. Pero ta un diktador a dirigí Singapore pa hopi dékada. No ta esei ta loke nos lo ke. Pero sí tin nesesidat di liderato. Liderato grandi. Un hòmber òf un muhé ku huntu ku su tim ta traha pa nos logra konstruí di forma uní, un futuro bunita i duradero pa e Pais Kòrsou i su pueblo. Pero esaki ta eksihí sí ku polítikonan ku ta tin di bisa den e último añanan disparsé for di e esena polítiko. Un generashon nobo i fresku i di integridat intachabel mester tuma esaki den nan man.
E futuro lider ku ta krea inspirashon, ku ta bai pa reto i ta dinámiko, bo ke mèldu bo mes? Bo por konta for di awor ku mi sosten!
Kolumna di Karel Frielink den ‘Ki siman!’ na Paradise FM (23 di mei 2015).
.
VISION
Column by Karel Frielink (23 May 2015)
It’s a complaint often heard: the government lacks vision. What really is a vision?
If it is about a country, in our case the Country of Curacao, a vision is an inspiring picture of the future. It’s an attainable dream. This involves ideas about the way in which the Country of Curacao could and should be able to develop in the coming 10 to 20 years: ideas shared collectively. In short, a vision of the future. And this is lacking.
The Country of Curacao was born on 10/10/2010. It is a country with a whole future ahead. But it’s also a country with a past, an inheritance. And this inheritance does not only consist of an administrative and political culture characterized by private interests and nepotism.
There are thousands in Curacao who are poorly housed, who have hardly any income or none at all. They have no money to give their children food to eat at school. They might be addicted to drugs. We are reading in the paper about burglaries, robberies, organized crime and corruption reaching deep into society. And don’t forget the youth unemployment of about 37%.
But where are the plans, the ideas to tackle these and other problems comprehensively and structurally? Ministers of education come and go. A Minister of economic affairs appears to think small-scale and in the short term. We do see the problems, but we don’t solve them. “The only thing worse than being blind is having sight but no vision ” (Helen Keller).
Whoever thinks of Aruba, thinks green. Whatever you might think about Aruba and particularly public finance, that country has placed itself on the map with a vision propagated by Mike Eman. It’s a vision whose major feature is that in principle all the inhabitants of Aruba must be involved and that in the end more prosperity and more welfare must be created for the population as a whole.
But where do we want to be with Curacao in 10, 25 and 50 years? What is our future vision? It really should be different. The way we are living now cannot continue. It is short-sighted, petty, inward-looking and contorted with historic frustrations. It’s too nationalistic. There are too many people busy with their own interests.
The interests of the population should again be at the forefront. I mean the entire population, not only that part the politicians like to appeal to. We have to start thinking ‘large’. All forces must be pooled. And we need an integral approach: the economy, social circumstances, the environment, culture and so on, are more associated with each other than is sometimes imagined.
We ought to start doing something soon. After all, we have enormous prosperity in Curacao as well as grinding poverty. There are dangers in this: increasing instability, a dysfunctional society and increasing political and social contrasts. In such an environment political and other fringe figures might flourish.
After the vision comes the approach. Having plans is nice but they should also be carried out. And then the next problem arises. What is lacking is consensus, solidarity and teamwork. Everybody is busy with their own interests and acquired rights, while the big picture has been lost sight of.
Just look at the entire discussion about the location of the new hospital to be built, and the current discussions about the historic monuments which have been or must be demolished. The trade unions come to mind which don’t pool their thoughts constructively enough with regard to a more effectively operating bureaucracy. The magnificent plan for Airport City being put on hold comes to mind. And this is not the only plan that was shot down for unbusinesslike reasons. It is also fine that experts from China are being informed about our refinery, but why are alternatives such as Green Town not being seriously taken into consideration?
Recently there has been a lot of talk about the success story of Singapore. But Singapore was led for many decades by a dictator. We would not want that. But we do need leadership. I mean strong leadership. It should be a man or woman who along with his or her team ensures that we are united in building a beautiful and sustainable future for the Country of Curacao and the Curacao population. But this needs the politicians who have called the shots in the past years to disappear from the political scene. A new, fresh generation with irreproachable behavior should take over the helm.
Could the inspiring, challenging and dynamic leader of the future please announce himself soon? He or she could in any event count on my support!
Column by Karel Frielink in ‘Wat een week!’ (What a week!) at Paradise FM (23 May 2015) – Click here to listen to this column (in Dutch)
.
Anonieme beschuldigingen
25 januari 2014
Alles wijst erop dat Norbert George de auteur is van een anoniem document ‘De CBCS-Connectie’, aldus het Antilliaans Dagblad van 20 januari 2014. Inmiddels blijkt hij inderdaad de auteur te zijn, omdat zijn naam via de ‘properties’ van het document kon worden achterhaald. Daarmee geconfronteerd verklaarde hij dat het nooit de bedoeling van hem was om een anoniem document te verspreiden. Niet erg geloofwaardig.
Ik wil één onderdeel van het zogenaamde rapport aanhalen en dat betreft wat Norbert over mij heeft te melden. Hij schrijft:
“Opmerkelijk is ook hoe het aangezicht en de integriteit van een instituut als de Orde van Advocaten te grabbel wordt gegooid, ten gunste van de belangen van dubieuze cliënten van de advocatenkantoren waaraan de Dekens geaffilieerd zijn. Het begon bij Karel Frielink, vertegenwoordiger van Spight Dutch Caribbean, het kantoor dat opkomt voor de belangen van FCIB van John Deuss. Als Deken participeerde Frielink maar wat graag in het publieke debat, op een wijze waarmee alle aandacht werd afgewend van FCIB, John Deuss en zijn vriend Tromp, die allen vooral in 2011 en 2012 veelvuldig en in negatieve zin nieuws item waren.”
Verder schrijft hij:
“Voor ingewijden is het dan ook niet vreemd dat Frielink met de mond ‘anti-corruptie’ belijdt, maar in raad en daad opkomt voor dubieuze en corrupte figuren als Deuss en Tromp.”
Laat ik vooropstellen dat een kantoorgenoot van mij als advocaat is ingeschakeld om de belangen van FCIB, een bank die onder de noodregeling valt, te behartigen bij de afwikkeling van haar activiteiten. Daar is niets mis mee en een ‘doodnormale klus’. Dat is ook algemeen bekend, alleen al vanwege de nodige procedures die bij het Gerecht lopen.
De suggestie van Norbert dat ik als Deken aan het publieke debat deelnam “op een wijze” (wat daarmee ook is bedoeld) die de aandacht afleidde van FCIB, Deuss en Tromp, kan alleen maar als “volstrekte onzin” worden gekwalificeerd. Ik begrijp eerlijk gezegd ook niet goed waaraan ik deze verwijten en verdachtmakingen te danken heb. Als één van de weinigen heb ik (in mijn functie van Deken maar ook daarbuiten) mijn nek uitgestoken in het belang van de rechtsstaat, mij openlijk verzet tegen fraude en corruptie door wie ook gepleegd, verzet tegen racisme, gepleit voor good corporate governance, voor het handhaven van mensenrechten, voor meer transparantie, en noem maar op. Om dan op deze wijze een misplaatste trap na te krijgen is een valse actie. Helaas is hij niet de enige die zich tot dit niveau verlaagt.
Ik weet niet welk belang Norbert ermee tracht te dienen door mijn integriteit in twijfel te trekken. Als advocaat noch als Deken heb ik de belangen behartigd van “dubieuze en corrupte figuren”. Het tegendeel is het geval en waarschijnlijk de reden dat ik niet bij iedereen even ‘populair’ ben!
.
Abogado Sulvaran a perde kaminda
10 yanuari 2014
Un biaha den tantu aña abogado mr. Eldon “Peppie” Sulvaran ta ataká Korte di Hustisia. Kada bes ta e mesun historia i kada bes ta e mesun akusashonnan. Den un petishon resien ku afán di vengansa, entregá pa mr. Sulvaran na nòmber di su klientenan kontra un hues, un asuntu di mas ku diessinku aña bieu a bolbe bin dilanti.
Na 1999 Korte a tuma un desishon robes. Ora a deskubrí esaki Korte a trata di korigié. Un eror naturalmente ta un eror, pero e ta humano. Sigur si bo konsiderá ku den e kaso akí – un kaso penal – a traha ku dokumento di desishon modelo, kaminda e hues mester a saka e or’ei e frasenan ku no tabata aplikabel pa e kaso referí.
Mr. Sulvaran ya pa hopi aña ta bisa ku un hues ku tabata enbolbí den e kaso referí di 1999 a kometé falsifikashon di dokumento i ku e ta un mentiroso. Según un korant na papiamentu mr. Sulvaran a bisa e hues akí durante un oudiensia ku e mester “hala kita”. Tipo di uso di idioma asin’akí no ta aseptabel i ta un falta di rèspèt.
Tokante di e kaso di 1999 Korte ya a papia vários biaha den pasado ku mr. Sulvaran. Korte hopi biaha a indiká ku ta trata di eror òf kibokashon atministrativo. No opstante, mr. Sulvaran ta keda insistí riba su akusashonnan. Akusashonnan ku sinembargo no ta basá riba nada, pero ku sí ta dañino i malu.
Na 2012 mr. Sulvaran a ekspresá e akusashonnan akí hasta públikamente. Korte a reakshoná riba esaki – komo eksepshon – tambe públikamente i a indiká ku esakinan no ta hustu. Den e tempu ei mi tabata Dekano den e Orden di Abogado i mi ta ke un kòmbersashon ku mr. Sulvaran. Un kolega di ofisina di mr. Sulvaran a laga sa e tempu ei ku no tin interes den ningun kòmbersashon ku e Dekano òf ku e Komishon di Derecho Penal di e Orden di Abogado.
Komo Dekano mi a hiba un kòmbersashon na mart 2012 ku un grupo di abogado di derecho penal tokante e akusashonnan ku mr. Sulvaran a ekspresá públikamente. Simplemente mi ker a sa si otronan ta di akuerdo ku e akusashonnan akí. E abogadonan di derecho penal akí a indiká sinembargo, ku nan no ta rekonosé nan mes den e akusashonnan ekspresá pa mr. Sulvaran, manera e akusashon ku huesnan lo ta kometé falsifikashon di dokumento.
E akusashon di mr. Sulvaran ku lo tin korupshon, huesnan ku ta gaña sin nan konsenshi remordé nan i ku tin falsifikashon di dokumento no ta basá riba nada. Ta tum’é mashá na malu ku e ta keda pone integridat di Korte di e manera akí públikamente na diskushon. Libertat di ekspreshon ta algu di hopi balor, pero ta spera hustamente di un abogado ku e ta trata esaki ku koutela. No tin ni huma di e koutela menshoná den e kaso akí.
Finalmente: mr. Sulvaran ta kurioso pa sa ken lo bai eliminá e berpùt akí un dia. Pa straño ku por parse, e no ta skirbi nada tokante e karta ku minister di hustisia di e tempu ei Wilsoe a manda den e kaso Bientu pa e minister merikano di Asuntunan Exterior Hillary Clinton, i pa Eric Holder, Attorney General di Estados Unidos. Ku un minister di hustisia ta trata di intervení sin ningun motibu kla den un investigashon penal ku ta andando ta algu grave i di preokupashon. Mr. Sulvaran lo skirbi den e asuntu akí tambe: “Pero hasta na rant di mi graf ainda lo mi bisa: mi ta ninga di aseptá esaki.”?
===
Advocaat Sulvaran is de weg kwijt
10 januari 2014
Eens in de paar jaar komt advocaat mr. Eldon “Peppie” Sulvaran met zijn aanval op het Hof van Justitie. Het is steeds hetzelfde verhaal en het gaat steeds om dezelfde beschuldigingen. In een recent wrakingsverzoek, namens zijn cliënten ingediend door mr. Sulvaran tegen één rechter, kwam een vijftien jaar oude kwestie weer naar boven.
In 1999 is door het Hof een foutieve beschikking gegeven. Toen dit werd ontdekt heeft het Hof getracht dit te herstellen. Een fout is natuurlijk een fout, maar menselijk. Zeker als je bedenkt dat in het soort zaak waarom het ging – een strafzaak – met modelbeschikkingen werd gewerkt, waar de rechter dan de zinnen moest verwijderen die niet op de betreffende zaak van toepassing waren.
Mr. Sulvaran roept al jaren dat een in 1999 bij die kwestie betrokken rechter valsheid in geschrifte heeft gepleegd en een leugenaar is. Volgens een Papiamentstalige krant heeft mr. Sulvaran vorige maand tijdens een zitting tegen deze rechter gezegd dat hij moet “opsodemieteren”. Dergelijk taalgebruik is niet aanvaardbaar en getuigt niet van respect.
Over de zaak uit 1999 is in het verleden door het Hof al herhaaldelijk met mr. Sulvaran gesproken. Het Hof heeft bij herhaling aangegeven dat het om administratieve vergissingen of verschrijvingen ging. Mr. Sulvaran houdt echter vast aan zijn beschuldigingen. Beschuldigingen die echter nergens op zijn gebaseerd, maar wel schadelijk en kwalijk zijn.
In 2012 heeft mr. Sulvaran die beschuldigingen ook geuit en wel publiekelijk. Het Hof heeft daar toen – bij uitzondering ook publiekelijk – op gereageerd en aangegeven dat deze niet terecht zijn. Ik was destijds Deken van de Orde van Advocaten en wilde een gesprek met mr. Sulvaran. Een kantoorgenoot van mr. Sulvaran heeft toen laten weten dat er géén interesse was in enig gesprek met de Deken of met de Strafrechtcommissie van de Orde van Advocaten.
Als Deken heb ik in maart 2012 een gesprek gevoerd met een groep strafrechtadvocaten over de beschuldigingen die door mr. Sulvaran publiekelijk waren geuit. Ik wilde simpelweg weten of deze beschuldigingen door anderen werden onderschreven. Deze strafrechtadvocaten gaven echter aan dat zij zich niet herkenden in de door mr. Sulvaran geuitte beschuldigingen, zoals de beschuldiging dat rechters valsheid in geschrifte zouden plegen.
De beschuldiging van mr. Sulvaran dat sprake is van corruptie, “keihard” liegende rechters en valsheid in geschrifte is nergens op gebaseerd. Het is buitengewoon kwalijk dat hij de integriteit van het Hof op deze wijze publiekelijk ter discussie blijft stellen. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, maar juist van een advocaat mag worden verwacht dat hij daar zorgvuldig mee omgaat. Die zorgvuldigheid is in dit geval ver te zoeken.
Tenslotte: mr. Sulvaran is benieuwd wie deze beerput ooit gaat opruimen. Gek genoeg schrijft hij niets over de brief die de toenmalige minister van justitie Wilsoe in de Bientu-zaak stuurde aan de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton, en aan Eric Holder, Attorney General van de Verenigde Staten. Dat een minister van justitie zonder duidelijk motief tracht in te grijpen in een lopend strafrechtelijk onderzoek is ernstig en zorgwekkend te noemen. Zou mr. Sulvaran ook in deze kwestie schrijven: “Maar zelfs aan de rand van het graf zal ik nog zeggen: dit verdom ik te accepteren.”?
.
Burgemeester Jorritsma weigert journalist PowNews
15 februari 2013
Burgemeester Annemarie Jorritsma van Almere weigerde op 11 februari 2013 een verslaggever van PowNews de toegang tot een persbijeenkomst in het gemeentehuis over het vastzetten van kentekenplaten.
De Burgemeester gaat daarmee enorm in de fout: lees dit vonnis uit 2004.
Klik hier voor de officiele reactie van Jorritsma. Wat we van PowNews vinden is voor mij niet zo relevant in deze discussie. Jorritsma heeft officieel dit laten weten: “Bij deze bijeenkomst, een campagne om het aantal auto-inbraken in de stad tegen te gaan, waren plaatselijke garagehouders aanwezig en vertegenwoordigers van de BOVAG en de gemeente. Vanwege het lokale karakter van de bijeenkomst waren slechts lokale en regionale media door ons uitgenodigd. De verslaggevers van Pownews hadden in onze beleving andere intenties dan verslag te doen van de bijeenkomst. Daarom is hen, ook al vooraf, te kennen gegeven dat ze hier niet welkom waren.”
De kern van het bezwaar is dat de burgemeester de keuze maakt of een journalist van een bepaald programma (maar dat zou ook een krant kunnen zijn) in beginsel wel of niet wordt toegelaten. Daarover is het Curacaose vonnis nu juist zeer duidelijk… En natuurlijk: als iemand zich normschendend misdraagt kun je daar maatregelen tegen nemen, maar juist publieke/politieke figuren moeten wel een behoorlijk incasseringsvermogen hebben.
Karel Frielink
ps (19 februari 2013)
Wat ik opvallend vind in veel reacties op de sociale media, is dat zeer velen “kwaliteitsmedia” tegenover wat ik maar even “pulpmedia” noem plaatsen, PowNews in laatstgenoemde categorie scharen, om dat als rechtvaardiging voor de handelwijze van burgemeester Jorritsma aan te voeren. Met andere woorden: de onderliggende, principiele en zelfs zeer wezenlijke discussie wordt niet gevoerd, zelfs niet door mensen die het Curacaose vonnis uit 2004 kennelijk hebben gelezen. Persoonlijke afkeer van PowNews wordt heel vaak genoemd als een bijna vanzelfsprekende ‘rechtvaardiging’ van de weigering om tot de bijeenkomst te worden toegelaten.
De Nederlandse Vereniging van Journalisten blijft blijkens een persbericht van 19 februari 2013 (gelukkig wel) kritisch over de handelwijze van burgemeester Jorritsma:
“Wij hebben goed begrepen dat het afgelopen maandag om een specifieke persconferentie ging, maar de gemeente was daarbij wel actief betrokken en van een besloten karakter was in onze ogen volstrekt geen sprake, nu lokale en regionale media waren uitgenodigd. Er was dan ook geen enkele reden om daarbij specifieke media de toegang te ontzeggen of zelf selectiecriteria aan te gaan brengen bij het verlenen van toegang. Wat dat betreft is het goed om nog eens kennis te nemen van bijgaand vonnis, dat in 2004 werd uitgesproken op Curaçao.”
De NVJ ziet het goed: er waren locale en regionale media uitgenodigd om verslag te mogen doen van een project – van de gemeente, de BOVAG en garagehouders – gericht op het tegengaan van diefstal van kentekenplaten. Die media waren uitgenodigd omdat het kennelijk van belang werd geacht dat ‘het’ volk (in Almere en omstreken) hierover werd geinformeerd. Dit is dus typisch een geval waarin een burgemeester niet mag discrimineren bij het al dan niet toelaten van media. Het gaat er in deze discussie dus niet om wat iemand van PowNews vindt en ook niet om de vraag of de nieuwswaarde van het onderwerp locaal/regionaal is begrensd (andere / landelijke media mogen bovendien zelf bepalen of een onderwerp in hun ogen nieuwswaarde heeft).
De argumenten die burgemeester Jorritsma voor haar weigering heeft aangedragen kunnen de toets der kritiek niet doorstaan. Dan blijft dus alleen haar persoonlijke afkeer jegens PowNews over. Dat zal (zeer) velen uit het hart zijn gegrepen. Maar het blijft juridisch fout.
Persvrijheid is een groot goed in een democratische samenleving. Niet voor niets is persvrijheid verdragsrechtelijk beschermd. De vergaande bescherming van die persvrijheid is ook nodig voor het goed kunnen (blijven) functioneren van de rechtsstaat. Jammer dat discussies hierover door zoveel mensen zo weinig principieel worden gevoerd.
.
Stemmen met de voeten?
22 oktober 2012
De Curacaose verkiezingsuitslag van 19 oktober 2012 wordt niet door iedereen toegejuicht. De reactie vanuit de Nederlandse politiek, dat Curacao nu maar snel onafhankelijk moet worden, is op zijn zachtst gezegd voorbarig te noemen. Daarover gingen de verkiezingen ook niet. Nederland moet wat dat betreft maar rustig een referendum afwachten, waarvan nog niet vaststaat wanneer dat zal worden gehouden.
Ook allerlei reacties hier te lande doen wat overdreven aan. Mensen die aangeven weg te gaan, of hun huis niet meer te zullen opknappen, of niet meer willen investeren, of bang zijn hun Nederlandse paspoort te verliezen. Dat er onzekerheid heerst is begrijpelijk, maar er is geen reden die onzekerheid onnodig op te blazen.
De politieke realiteit is dat bepaalde partijen in de positie verkeren dat ze (mogelijk) kunnen gaan regeren. Dat zou kunnen betekenen dat de coalitie van PS/MFK/MAN terugkeert. Daarmee zullen we het dan voorlopig moeten doen. Zo werkt de democratie nu eenmaal.
Er is nog steeds alle reden om wel door te gaan met het opbouwen van een welvarend Curacao. Er zijn nog steeds te veel mensen die te weinig in de welvaart delen, om over het gebrek aan welzijn nog maar niet te spreken. Welke coalitie er ook zit, de problemen zijn groot en moeten worden aangepakt. Daar is iedereen voor nodig. Dus ‘stemmen met de voeten’ door niet mee te werken aan de opbouw van Curacao of door deze zelfs te frustreren zou een slechte keuze zijn. Voor iedereen geldt: aan de slag!
Karel Frielink
.
Curacao heeft maar 1 Minister-President en ook maar 1 Statenvoorzitter
11 oktober 2012
Voormalig statenvoorzitter Ivar Asjes heeft op 10 oktober 2012 een brief naar statenvoorzitter Dean Rozier en de pers gestuurd. Hij blijft volhouden dat sprake was van een staatsgreep en voert met die stelling kennelijk ook campagne voor de verkiezingen van 19 oktober 2012. Ook stelt hij dat hij nooit heeft verhinderd dat er normale statenvergaderingen zouden plaatsvinden: dat hij op dit punt niet de waarheid spreekt is inmiddels algemeen bekend.
Juridisch, in het bijzonder staatsrechtelijk, verkoopt Asjes onzin. Er heeft geen enkele staatsgreep plaatsgevonden. Het kabinet Schotte is door een parlementaire meerderheid naar huis gestuurd. Dat was legitiem en democratisch. Het interim-kabinet Betrian is staatsrechtelijk procedureel juist benoemd. Dat is ook bevestigd door Prof. Paul Bovend’Eert, de door het toenmalige kabinet Schotte geraadpleegde hoogleraar staatsrecht. We hebben dus maar 1 Minister-President en dat is mr Stanley Betrian.
Je kunt en mag daarover een politieke mening hebben, maar feit is dat het interim-kabinet het gevolg is van – en steunt op – de wil van de meerderheid van de Staten.
De veelvuldig geuitte kritiek vanuit MFK/PS/MAN op de Gouverneur kan ik niet goed plaatsen. Hij heeft staatsrechtelijk correct gehandeld. Bovendien hadden de Staten ook zelf een formateur kunnen benoemen. Daarvoor hadden zij de Gouverneur niet nodig. Ik verwijs naar de situatie in Nederland, waar de Koningin ook geen rol meer vervult wat betreft de formatie. Komt uit de formatiepoging een kabinet voort, dan is de Gouverneur nodig voor de formalisering in de vorm van het tekenen van de benoemingsbesluiten, maar hij is niet in de positie om in dat verband politieke afwegingen te maken. Publieksvoorlichting en voorlichting aan politici over wat een Gouverneur allemaal wel en niet kan en mag, is dringend gewenst. Daarover bestaan kennelijk veel misverstanden.
De Staten hebben ook maar 1 voorzitter en dat is Dean Rozier. Ook hier geldt dat de wil van de meerderheid doorslaggevend is. Dat Asjes met het Reglement van Orde in de hand stelselmatig heeft trachten te verhinderen dat de Staten normaal zouden vergaderen, wil niet zeggen dat hij heeft kunnen verhinderen dat de Staten op een andere wijze tot een meerderheidsbesluit zijn gekomen. Het misbruik dat Asjes heeft gemaakt van aan hem als (inmiddels ex-)voorzitter toegekende bevoedheden is door de Staten zelf afgestraft. Asjes tracht met een formalistisch betoog een ander standpunt te verdedigen, maar dat is staatsrechtelijk een onhoudbaar standpunt. Misbruik hoort niet te worden beloond en is in dit geval ook niet beloond.
Verdienen al deze kwesties de staatsrechtelijke schoonheidsprijs? Natuurlijk niet. De Staatsregeling en het Reglement van Orde zijn geschreven vanuit de – inmiddels naief gebleken – gedachte dat de uitvoering en naleving daarvan door fatsoenlijke mensen zou geschieden. Ook als deze regelingen op termijn worden verbeterd, zullen zich wederom situaties kunnen voordoen dat mensen met geen of weinig fatsoen daarvan misbruik zullen trachten te maken.
Karel Frielink
.
Politici op Curacao komen goed weg met hun cowboygedrag
10 oktober 2012
Klik hier voor de opiniebijdrage van Douwe Douwes en mij in het Nederlandse dagblad Trouw.
Karel Frielink
.
Is de Gouverneur nou tot benoeming van een formateur bevoegd of niet?
26 september 2012
Het lastige van ons staatsrecht is dat niet alles voor alle gevallen even precies is opgeschreven. Ik doe een poging vanuit mijn visie op het staatsrecht enige helderheid te verschaffen. Daarbij ga ik niet in op de vraag of een demissionair interim-kabinet nu wel of niet wenselijk is. Die vraag laat ik graag ter beantwoording aan anderen over.
Het beginpunt is dat Asjes het functioneren van de Staten keer op keer gefrustreerd heeft. Uiteindelijk heeft hij op 24 augustus 2012 de Statenvergadering voor onbepaalde tijd geschorst. En dat nota bene nadat hij had geweigerd ook maar 1 statenlid het woord te laten voeren. Hij vond de door de statenleden aangedragen agendapunten niet relevant en weigerde die in behandeling te nemen. Asjes heeft in zijn eentje de Staten monddood willen maken. Vaststaat dat Asjes zijn bevoegdheden als voorzitter heeft misbruikt.
De meerderheid van de statenleden wilde uitdrukkelijk wel vergaderen. Asjes weigerde dat en beriep zich steeds op het Reglement van Orde dat niet in acht zou zijn genomen bij het aanvragen van een vergadering, maar dat deed hij zonder deugdelijke toelichting. Asjes was niet de onafhankelijke, onpartijdige en professionele voorzitter die hij had moeten zijn. Vaststaat dat een voorzitter van de Staten niet mag verhinderen dat de Staten bijeenkomen om te vergaderen. Asjes heeft dat wel continu getracht en dat is misbruik maken van de aan de voorzitter toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid tot schorsing is niet bedoeld om persoonlijke of partijpolitieke doelen na te streven.
Uiteindelijk hebben individuele leden van de Staten besloten dan maar zelf een vergadering bijeen te roepen. Tezamen vormen deze leden de meerderheid. Ook de andere leden van de Staten zijn voor deze vergadering uitgenodigd, maar zij zijn niet komen opdagen. Asjes weigerde de leden de toegang tot hun eigen vergaderzaal, zodat zij naar een hotel moesten uitwijken. De Staten, in vergadering bijeen, hebben de voorzitter en de vice-voorzitter van de Staten vervangen, alsmede moties van wantrouwen tegen leden van het kabinet aangenomen.
Volgens Asjes zijn die besluiten niet rechtsgeldig, omdat de vergadering niet door hemzelf was opgeroepen. Dus degene die stelselmatig weigert gewone vergaderingen te laten plaatsvinden en daarmee het functioneren van de Staten frustreert, veroordeelt de meerderheid van de leden omdat ze desondanks vergaderen en hun werk doen? Volgens Asjes kan alleen over zijn afzetting als voorzitter en over moties van wantrouwen worden gestemd, wanneer hij – Asjes zelf dus – dat toestaat; in alle andere gevallen niet. Misbruik zou dan echter worden beloond en zo zit ons staatsrecht zeker niet in elkaar. Ook Asjes moet de wil van de meerderheid respecteren.
Wat betreft de moties van wantrouwen heeft de Gouverneur zich niet gemengd in de vraag of die tot stand zijn gekomen in een rechtsgeldig gehouden vergadering. Vastgesteld wordt dat de meerderheid van de Staten (12 van de 21) zich voor de moties van wantrouwen heeft uitgesproken en aandringt op een nieuwe regering. De Staten hebben dus hun wil kenbaar gemaakt en dan maakt het niet zoveel uit of dat is gebeurd in een vergadering die niet door Asjes zelf is opgeroepen. Het staat immers vast dat, als Asjes wel gewoon zijn werk had gedaan en wel een vergadering had laten plaatsvinden, dezelfde moties zouden zijn aangenomen. Als de Staten aan de Gouverneur de wens te kennen geven een formateur te benoemen, dan bestaat daarmee staatsrechtelijk een basis voor de Gouverneur om daartoe over te gaan.
Overigens lijkt iedereen te zijn vergeten dat het kabinet Schotte zijn meerderheid is kwijtgeraakt doordat de heren Rozier en Cleopa hun steun aan dat kabinet hadden opgezegd.
Ook een demissionair kabinet kan worden weggestuurd. Nergens staat dat het niet kan. En het zou ook onzinnig zijn dat een demissionair kabinet tegen de wil van de Staten (die zelf nimmer demissionair zijn) zou kunnen blijven zitten. Het vertrouwensbeginsel is de norm, ook als een kabinet demissionair is. De Staten bepalen zelf of deze norm er is of niet; de gelding van die norm is niet afhankelijk van hetgeen in andere landen gebruikelijk is. Dat zich een vacuum kan voordoen als een heel kabinet in een keer zou worden weggestuurd, is hooguit een meer technisch probleem dat aandacht behoeft. Maar een belangrijk uitgangspunt van ons staatsrecht is dat een kabinet, ongeacht of het demissionair is, niet tegen de wil van de Staten mag blijven zitten. Artikel 29 lid 2 van de Staatsregeling van Curacao: “Indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft stelt hij zijn ambt ter beschikking.”
Aangezien de Staten hebben verzocht om een nieuwe demissionaire regering stond het de Gouverneur vrij een formateur te benoemen. Die bevoegdheid heeft hij. Het is niet zo, zoals door de MinPres gesuggereerd, dat de Gouverneur pas in actie kan en mag komen in het kader van de waarborgfunctie van het Statuut en dus eerst naar de koninkrijksregering zou moeten gaan. Voor de benoeming van een nieuwe regering is de medewerking van de huidige demissionaire regering ook niet nodig. Artikel 35 van de Staatsregeling van Curacao bepaalt voorts: “Het landsbesluit waarbij de minister-president wordt benoemd wordt mede door hem ondertekend.” De nieuwe minister president tekent dus mee wat betreft zijn eigen benoeming.
Wat zich hier de afgelopen weken en maanden heeft afgespeeld is uniek te noemen. Door het optreden van enkele individuen, die zich niet aan de democratische principes willen houden, zijn we in een constitutionele crisis beland. De Gouverneur heeft zich daarover laten voorlichten en heeft er kennelijk – en begrijpelijk – voor gekozen aan de wil van de meerderheid betekenis toe te kennen. De wil van de meerderheid had zich natuurlijk al op of rond 24 augustus 2012 kunnen en moeten vormen, namelijk in een Statenvergadering, maar dat is door 1 persoon verhinderd.
In de kern komen veel van de staatsrechtelijke discussies eigenlijk neer op de vraag voor welk principieel uitgangspunt in onze democratie wordt gekozen: (a) de regering eventueel tezamen met de voorzitter van de Staten bepalen de inhoud van het staatsrecht (en dus het staatsrechtelijk gewoonterecht) of (b) de (meerderheid van de) Staten bepalen de inhoud van het staatsrecht (en dus het staatsrechtelijk gewoonterecht). Er is natuurlijk maar 1 goed antwoord: (b). De meerderheid beslist. Dat de meerderheid daarbij aan grenzen is gebonden in een rechtsstaat is evident, maar dat doet aan het uitgangspunt niet af.
Dit is mijn analyse en mijn mening. Het staatsrecht is echter van ons allemaal. Ik eindig met een citaat:
“Wetgeving is het natuurlijke middel om de invloed en de macht van politieke partijen aan banden te leggen. Het volk dient daar bij het kiezen van politici en door middel van de macht van het parlement op toe te zien. Als volksvertegenwoordigers dat niet doen, behoren de kiezers andere vertegenwoordigers te kiezen. Als kiezers dat niet doen, is er geen kruid tegen gewassen. De enige manier waarop de autonomie van politici aan banden kan worden gelegd, ligt in de door kiezers te stellen eis tot wetgeving.”
Bron: Mr. Dr. Douwe Boersema, Lezing ’50 jaar en verder’ (uitgesproken ter gelegenheid van de viering van 50 jaar Statuut in de Aula van de Universiteit van de Nederlandse Antillen)
Karel Frielink
(Dit stuk verscheen in het Antilliaans Dagblad van 27 september 2012)
.
Curacao moet kiezen voor een Constitutioneel Hof
21 september 2012
Ter gelegenheid van de installatie van drie rechters mocht ik tijdens de installatiezitting als Deken van de Orde van Advocaten Curacao een rede houden. Hierna volgen enkele passages. Klik hier voor de hele tekst.
De kracht van rechtsregels zit in hun toepassing, terwijl de toepassing in rechtsregels zijn basis vindt. De schending van contractuele regels is een particuliere aangelegenheid, waarbij de overheid in de vorm van rechtspraak de beslechting van geschillen faciliteert. De schending van het staatsrecht daarentegen is een publieke aangelegenheid. Dat raakt immers de fundamenten van het staatsbestel waarin wij leven. Een staatsbestel dat ons moet beschermen tegen de dictatuur van zowel de meerderheid als de minderheid. Het Statuut van het Koninkrijk biedt weliswaar de mogelijkheid om in extreme situaties van Koninkrijkswege te kunnen ingrijpen, maar niet alleen gaat het daarbij om een uiterste redmiddel, belangrijker is dat wij zelf voldoende moeten zijn toegerust om schendingen en dreigende schendingen van het staatsrecht het hoofd te bieden. Bij een volwassen rechtsstaat hoort dat problemen zoveel mogelijk binnenshuis worden opgelost. En daar waar politici tekortschieten in het oplossen van hun eigen problemen, zou moeten kunnen worden teruggevallen op een instituut dat op dat vlak met de nodige autoriteit kan beslissen.
En in dat opzicht schiet ons staatsrecht tekort. Ons staatsrecht voorziet niet in een objectieve en gespecialiseerde vorm van geschillenbeslechting. In beperkte mate zou de burgerlijke rechter als restrechter een rol kunnen vervullen, maar dat is – als gezegd – verre van ideaal. Eerder al heb ik de instelling van een Constitutioneel Hof bepleit, onder verwijzing naar Sint Maarten en de Bondsrepubliek Duitsland. Ik bepleit dat vandaag weer. Wat mij betreft zou een dergelijk Hof moeten worden ingesteld. Dat Hof zou landsverordeningen aan de Staatsregeling van Curaçao mogen toetsen, mogen oordelen over de regelmatigheid en rechtmatigheid van alle handelingen in het verkiezingsproces en bijvoorbeeld referenda preventief mogen toetsen. Over deze en andere bevoegdheden moet op een andere plek maar verder worden nagedacht. Maar voor nu belangrijker, dat Hof zou de mogelijkheid moeten hebben om in laatste instantie interpretatiediscussies wat betreft onze Staatsregeling te beslechten alsmede de bevoegdheid moeten hebben om op verzoek blijvende of voorlopige voorzieningen te treffen. Wanneer zich bijvoorbeeld een geval van misbruik van bevoegdheid door de voorzitter van de Staten voordoet en dit niet intern kan worden geredresseerd, zou ieder lid van de Staten zich op eenvoudige wijze tot het Constitutionele Hof moeten kunnen wenden.
Wellicht dat ook aan de Gouverneur de bevoegdheid moet worden gegeven om aan hem voorgelegde kwesties van staatsrechtelijke aard aan dat Hof voor te leggen. Op dit moment heeft de Gouverneur niet veel speelruimte: hij kan zonodig bemiddelen of (al dan niet met inschakeling van adviseurs) zijn mening geven dan wel – in een extreem geval – het ertoe leiden dat van de in het Statuut vastgelegde waarborgfunctie gebruik wordt gemaakt. Maar net als bij de burgerlijke rechter geldt ten aanzien van de Gouverneur, dat we het hem bij voorkeur niet moeten willen aandoen om politiek geladen geschillen te beslechten.
Karel Frielink
.
Hoe dacht ik in 2003 over bonussen? En u?
6 september 2012
Toen ik naar het – overigens bijzonder interessante – VPRO-programma Het Snelle Geld (25 jaar Hollandse hebzucht) van Jort Kelder keek, moest ik opeens denken aan de lezing die ik op 13 mei 2003 voor de Vereniging voor Effectenrecht hield. De titel van de lezing: De zorgplicht: een ethische bezinning en praktische implicaties. Niet echt een onderwerp waarop men toen zat te wachten.
Hierna volgen enkele citaten uit de lezing. De gehele tekst is te lezen door hier te klikken.
Vandaag wil ik in afwijking van (of aanvulling op) wat ik eerder over de zorgplicht heb geschreven, stilstaan bij de ethische kant daarvan. Dat houdt een zeker risico in, in die zin, dat u als toehoorder op dat vlak mogelijk onverschillig of cynisch bent, of misschien wel erg paranoia, of bevreesd bent voor de zoveelste preek die wordt afgestoken. Ik neem dat risico graag voor lief. (…)
Waar het mij om gaat is om aandacht te vragen voor een zekere bezinning omtrent de motieven voor het naleven van de zorgplicht. Niet dat er nu snel nog wat cursussen bedrijfsethiek moeten worden gegeven, maar er lijkt mij een correlatie te bestaan tussen een bedrijfscultuur en de wijze waarop de mensen die namens het bedrijf handelen zich gedragen. Dat houdt in dat niet alleen het streven naar rendement aandacht moet krijgen, rendement van de onderneming als geheel en de inkomsten (bonussen) van het individu, omdat geld nu eenmaal corrumpeert (en de gevolgen daarvan zijn in de effectenwereld sterker voelbaar dan in bijvoorbeeld de medische), maar er ook oog moet zijn voor de positie van de onderneming in de samenleving en de verantwoordelijkheden die een dergelijke positie meebrengen. (…)
De realiteit is dat naast goede eigenschappen bij mensen ook slechte eigenschappen een rol spelen, zoals angst (het niet durven opbiechten van fouten en ze daarom blijven maken; vgl. Nick Leeson) en simpele hebzucht („als mijn zakken maar worden gevuld‟). Beide eigenschappen maken mensen kwetsbaar. (…)
In dat verband moet de Raad van Commissarissen evenzeer worden genoemd. Dit orgaan moet niet voor niets toezicht op de effecteninstelling uitoefenen. De RvC heeft mede tot taak er op toe te zien dat ook bestuurders de toepasselijke voorschriften naleven. Bij het benoemen van commissarissen moet er ook op worden gelet dat de betrokkenen in staat zijn ook dit aspect van hun taak uit te oefenen. Aangezien de rol van de RvC als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen (m.n. de diverse boekhoudschandalen en de discussies over de beloning van en exitregelingen voor bestuurders, alsmede de handel in effecten door bestuurders en commissarissen) de komende jaren toch al moet en zal veranderen, opdat beter en meer kritisch toezicht zal worden uitgeoefend, kan dit aspect direct worden meegenomen. (…)
Ik noemde terloops de Bijbel. Een goed devies is natuurlijk: breng ons niet in verzoeking. Een gevoelig punt, dat ik toch noem: als adviseurs en beheerders extra worden beloond aan de hand van bijvoorbeeld de gegenereerde provisie, dan kan dat voor sommigen betekenen dat ze in de verleiding worden gebracht om zich niet-ethisch te gedragen en bijvoorbeeld op provisiejacht te gaan. Op zich is een dergelijke beloning niet verkeerd (wie ben ik om die anderen te ontzeggen?), vermits er maar goede controlemechanismen zijn op het doen en laten van deze adviseurs en vermogensbeheerders. (…)
U moet zelf maar beoordelen of er in 2003 (en daarna) voldoende naar mij is geluisterd…
Hoe de democratie weer in ere te herstellen?
28 augustus 2012
Eerst kort over wat er fout ging.
Wanneer drie leden van de Staten om een Statenvergadering verzoeken, is de voorzitter verplicht die vergadering binnen 14 dagen te laten plaatsvinden. De voorzitter van de Staten, Ivar Asjes, heeft om te beginnen die verplichting geschonden en de vergadering eerst veel later gehouden. Daaraan lagen politieke motieven ten grondslag, namelijk het willen verhinderen dat de Staten over een motie van wantrouwen zouden kunnen stemmen.
Het recht om te mogen vergaderen is bedoeld om de Statenleden in staat te stellen te vergaderen over de door hen aangedragen onderwerpen, om de regering te kunnen controleren en zonodig ter verantwoording te kunnen roepen, en om desgewenst over bepaalde onderwerpen te kunnen stemmen. Staatsrechtelijk is het ongepast als de meerderheid besluit om door de minderheid aangedragen punten van de agenda af te voeren, met als gevolg dat die niet meer aan de orde komen. Het is niet alleen ongepast maar ook tegen de regels en beginselen van het staatsrecht en daarmee ook in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, wanneer de voorzitter, in zijn eentje, besluit om aan de Staten een vergader- en spreekverbod op te leggen. Dat is namelijk wat Asjes op vrijdag 24 augustus 2012 (Black Friday) heeft gedaan.
Asjes beroept zich op een bepaalde interpretatie van het Reglement van Orde. Hij vergeet daarbij dat de Staten bij de interpretatie van hun eigen Reglement het laatste woord behoren te hebben. Niet de voorzitter beslist uiteindelijk hoe het Reglement moet worden uitgelegd en begrepen, maar de Staten zelf. Door de Staten de mond te snoeren handelt Asjes in strijd met de fundamentele beginselen van het Curacaose staatsrecht. Hij poneert allerlei uiterst discutabele stellingen, verhindert iedere discussie door de Statenvergadering direct voor onbepaalde tijd te schorsen, en maakt aldus op schromelijke wijze misbruik van zijn rol als voorzitter.
Het is bovendien merkwaardig dat Asjes het College van Senioren (bestaande uit de voorzitters van de fracties) niet voor een vergadering bijeen heeft geroepen, waartoe hij naar mijn mening wel was gehouden. Dit College kan onder andere worden geraadpleegd in spoedeisende gevallen en wanneer er gevoelige onderwerpen aan de orde zijn. Asjes heeft er bewust voor gekozen om in zijn eentje de Statenvergadering voor onbepaalde tijd te schorsen, om te voorkomen dat hij als voorzitter zou worden vervangen en om te voorkomen dat over een motie van wantrouwen tegen (een of meer ministers van) de regering zou worden gestemd. Hoewel dus zijn voorzitterschap voorwerp van (voorgenomen) debat was en Asjes dus partij is in dit geschil, heeft hij ervoor gekozen tegelijkertijd de rol van advocaat en rechter op zich te nemen, met als bijzonderheid dat hij na zijn toespraak elk verder debat daarover in de Staten heeft verboden. Fouter dan dat kun je als voorzitter van de Staten bijna niet zijn.
De leden van de Staten hebben het recht te vergaderen, hun controlerende taak uit te oefenen en over moties te stemmen. Deze rechten van de Statenleden zijn wel gereguleerd en in zoverre aan zekere beperkingen onderworpen, maar deze rechten kunnen hen niet worden ontnomen en kunnen ook niet voor onbepaalde tijd worden opgeschort. Met andere woorden: de Staten geheel buitenspel zetten, zoals nu is gebeurd, is ongeoorloofd en onwettig.
De voorzitter van de Staten (dat is een overheidsambt) heeft zijn macht misbruikt. De voorzitter mag zijn bevoegdheden uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor deze zijn gegeven (verbod van détournement de pouvoir). De voorzitter dient zich onpartijdig op te stellen bij het uitoefenen van zijn functie en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen. Voor de voorzitter geldt het verbod van willekeur.
Curacao kent geen constitutioneel Hof, zoals je in andere landen ziet (zoals Sint Maarten en Duitsland). Een dergelijk Hof, dat speciaal gaat over de uitleg en toepassing van de Staatsregeling, zou er ook in Curacao moeten komen. De leden van de Staten die in rechte actie willen nemen kunnen niet bij de bestuursrechter terecht. Zij zullen dus de gang naar de burgerlijke rechter moeten maken en een procedure tegen het Land Curacao moeten beginnen. De voorzitter van de Staten vervult een overheidsambt en zal specifiek in die procedure moeten worden betrokken.
Het Reglement van Orde van de Staten is een interne regeling, maar deze heeft wel degelijk een externe uitstraling en is zeer wel een norm die de maatschappelijke zorgvuldigheidsplicht van het Land Curacao mede invult. Artikel 62 van de Staatsregeling van Curacao bepaalt dat de Staten hun eigen Reglement van Orde vaststellen en dat deze openbaar wordt gemaakt door plaatsing in het Publicatieblad. Een onjuiste toepassing van het Reglement jegens statenleden levert een schending in burgerrechtelijke zin op en is dus onrechtmatig. In kort geding kan aan de burgerlijke rechter een voorziening worden gevraagd die ertoe leidt dat de Staten weer gewoon kunnen vergaderen.
Karel Frielink
(Dit stuk verscheen in het Antilliaans Dagblad van 30 augustus 2012)
.
Pijnlijke schaamte
27 juli 2012
De koninkrijksregering heeft een aanwijzing aan de regering van Curacao gegeven. Die aanwijzing houdt kort gezegd in dat de regering van Curacao zich op financieel vlak aan de gemaakte afspraken moet houden. De Gouverneur van Curacao ziet er (deels) op toe dat dat ook gebeurt. Dat wordt dan in de volksmond ‘curatele’ genoemd.
Ik heb deze aanwijzing eerder ‘pijnlijk’ genoemd. Maar waarin zit dan precies de pijn? In het feit dat de regering de gemaakte afspraken niet is nagekomen? Of dat zij voorlopig niet volledig zelf kan beslissen hoeveel geld zij uitgeeft? Of waaraan zij geld uitgeeft? De pijn zit volgens mij dieper.
Het was de bedoeling dat Curacao na 10-10-10 zou laten zien op eigen benen te kunnen staan. En dus ook zelf verantwoordelijk zou zijn voor een evenwichtige begroting. En dus ook voldoende kwaliteit en politieke discipline zou hebben om de schulden niet ongecontroleerd te laten toenemen. Na twee jaar moeten we constateren dat we niet zijn geslaagd voor die test. Nog niet. En daarom heeft de koninkrijksregering ingegrepen en een aanwijzing gegeven. En daarin zit de echte pijn.
Die echte pijn heeft ook een andere naam: schaamte. Schaamte omdat we publiekelijk zijn afgegaan. Schaamte omdat we het gevoel hebben als een kind te worden behandeld. Schaamte omdat onze politieke autonomie in het gedrang is. Schaamte omdat we geen goed verhaal hebben als de vraag wordt gesteld waarom het is misgegaan. Over schaamte praten we niet graag. We schamen ons dat we ons schamen. Schaamte kan verschillende reacties tot gevolg hebben, zoals anderen de schuld geven, bagatelliseren van de feiten, wantrouwen, verbaal geweld en zelfs fysiek geweld.
Als we onderkennen en erkennen dat we ons ten diepste schamen, komt vanzelf de vraag: en hoe verder? Weten we ons te herpakken en zetten we collectief de schouders onder een ander, beter beleid? Of vervallen we in een ontkenning van eigen verantwoordelijkheid, waarbij we vooral anderen de schuld geven van de ellende waarin we zitten. In dat laatste geval worden de bekende boosdoeners en dooddoeners genoemd: het is allemaal de schuld van Nederland en zijn neokoloniale houding. Door het Nederlandse ingrijpen kunnen wij niet de plannen uitvoeren die Curacao een land moeten maken dat berust op goed bestuur, met een hoge leefkwaliteit, duurzame sociaal-economische ontwikkeling en onderwijs dat een ieder motiveert om het beste uit zichzelf te halen.
Dat de aanwijzing als een vernedering wordt ervaren is hoorbaar en voelbaar. Die vernedering gaat gepaard met niet uitgesproken pijnlijke schaamte. Die pijnlijke schaamte blijkt uit de agressie die van vele reacties op de aanwijzing afdruipt. Verbale agressie die wordt gevoed en versterkt door de reacties van allerlei politici. Daarin schuilt een gevaar. In een situatie waarin velen op ons eiland geen fatsoenlijk niveau van welvaart en welzijn genieten (om nog maar niet te spreken van de schrijnende armoede die er is), kan al gauw sprake zijn van de figuurlijke lont in het kruitvat. De lijn tussen pijnlijke schaamte en agressie, ook fysieke agressie, is mogelijk dunner dan we denken.
Juist nu wordt van de verantwoordelijke politici leiderschap gevraagd. En van maatschappelijke leiders (ondernemers, sporters, kunstenaars, leraren enz.) wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen. De ‘kleine’ (politieke) spelletjes die tot nu toe werden gespeeld kunnen grote gevolgen hebben. De huidige crisis in Curacao is ernstig. Maar we lijken de ernst van de situatie te negeren. De tijd dat we ons dat konden permitteren is echter voorbij. Als we samen optrekken slagen we voor de volgende test!
Karel Frielink
(Dit stuk verscheen in het Antilliaans Dagblad van 28 juli 2012)
.
Aan wie hebben wij de curatele te danken?
26 juli 2012
Er wordt de laatste dagen veel geschreven en gesproken over het feit dat Curacao onder curatele staat. In dit geval betekent curatele zoiets als: niet je eigen (geld kostende) beslissingen mogen nemen zonder toestemming van iemand die toezicht houdt. Hoe heeft het zover kunnen komen?
In de aanloop naar de opheffing van de Nederlandse Antillen is uitvoerig gesproken en onderhandeld over een schuldsanering. Er bestond destijds een schuld van enkele miljarden. Nederland was uiteindelijk bereid een bedrag van enkele miljarden ter beschikking te stellen, zodat Curacao en Sint Maarten op 10-10-10 een financieel goede startpositie zouden hebben.
In het kader van de schuldsanering zijn door Curacao met Nederland afspraken gemaakt over de overheidsfinanciën van Curaçao en het toezicht daarop. Die afspraken zijn vastgelegd in de Rijkswet financieel toezicht. Die Rijkswet heeft als doel om de gezonde startpositie te handhaven en financiële problemen zoals uit het verleden te voorkomen. Het doel was dus om te voorkomen dat Curacao (wederom) met torenhoge schulden zou komen te zitten. Het gaat dus om begrotingsdiscipline: de regering moet ervoor zorgen dat er een gezonde verhouding bestaat tussen inkomsten en uitgaven. Dat is dus niet gelukt en het College financieel toezicht (Cft) heeft daar een uitvoerige analyse van gemaakt. De conclusies zijn schokkend. Hier volgen er een paar:
1. De eerste twee jaren van het nieuwe land Curacao zijn afgesloten met omvangrijke tekorten.
2. Vanwege voortdurende vertragingen in het doorvoeren van maatregelen in de gezondheidszorg, het dividendbeleid en het personeelsbeleid, dreigen de tekorten uit 2010 en 2011 ook in 2012 op te treden. Gezien het gebrek aan voortgang moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat invoering van de verschillende maatregelen in 2012 niet mogelijk is.
3. Het tekort van Curacao over 2010 is pas eind 2011 bekend geworden. Het tekort 2011 werd in februari 2012 nog geraamd op ANG 9,5 miljoen, terwijl in mei 2012 werd uitgegaan van ANG 140 miljoen.
4. Gedurende het jaar 2012 heeft de regering van Curacao stelselmatig ontkend dat er tekorten dreigden en ook anderszins nooit aangegeven dat er maatregelen noodzakelijk zijn. De minister van Financiën van Curacao heeft blijkbaar geen adequaat overzicht op de uitgaven- en ontvangstenontwikkeling om tussentijds te kunnen bijsturen om de begroting binnen de normen van de Rijkswet financieel toezicht te houden.
5. De regering van Curacao geeft aan de zorgen van het College financieel toezicht Curacao en Sint Maarten ten aanzien van (het in uitvoering nemen van) verschillende maatregelen te delen (met name ten aanzien van de hervorming van het ziektekostenstelsel), maar deelt de visie niet dat de uitvoering van afgesproken maatregelen in twijfel mag worden getrokken.
Met andere woorden: de regering van Curacao heeft het volledig uit de hand laten lopen. De schulden zijn veel te hoog opgelopen. De regering van Curacao is de gemaakte afspraken niet nagekomen en heeft bovendien stelselmatig ontkend dat er tekorten dreigden. Daarbij komt nog eens dat de minister van Financiën van Curacao geen adequaat overzicht heeft van de uitgaven en inkomsten. Dat is de reden dat de koninkrijksregering een ‘aanwijzing’ moest geven. Die aanwijzing houdt kort gezegd in: regering van Curacao, houd je aan de gemaakte afspraken.
De Gouverneur van Curacao heeft op 25 juli 2012 een brief aan de regering van Curacao gestuurd. Daarin schrijft hij, samengevat, dat hij geen (concept) landsverordeningen en besluiten van de regering zal goedkeuren of tekenen die in strijd zijn met de Rijkswet financieel toezicht en de in dat kader gegeven aanwijzing. In die zin staat de regering van Curacao onder curatele: voor het doen van bepaalde uitgaven, of het aangaan van bepaalde transacties (bijvoorbeeld het aannemen van personeel) moet zij eerst goedkeuring van de Gouverneur hebben. De Gouverneur treedt als het ware op als een curator. Hij toetst de plannen eerst aan wat in de aanwijzing is vastgelegd. Op deze manier wordt getracht de overheidsfinanciën weer (enigszins) op orde te krijgen.
Dat het zover heeft moeten komen is pijnlijk. Het op eigen benen willen staan houdt immers ook in dat op een verantwoorde manier met geld wordt omgegaan. We moeten ook zelf willen streven naar gezonde overheidsfinanciën. Dat de regering van Curacao daartoe niet in staat is gebleken heeft geleid tot een flinke deuk in onze reputatie. Er moet dan ook niet met een beschuldigende vinger naar anderen worden gewezen (Nederland, Cft). Het is onze regering die de gemaakte afspraken niet is nagekomen. En wie zijn afspraken niet nakomt moet daarvan zelf de gevolgen dragen.
Karel Frielink
.
(Dit stuk verscheen in het Antilliaans Dagblad van 27 juli 2012)
.
.
Verhouding MvJ en OM (Curacao)
13 mei 2012
Reactie op het verslag van minister van justitie Wilsoe (MvJ) aan de Staten d.d. 11 mei 2012 in de Bientu-zaak.
Wat het meest opvalt is dat de MvJ opportunistisch en dus selectief hengelt in een grabbelton van argumenten. Zo doet hij aan de ene kant een beroep op een uitspraak van de rechter ter rechtvaardiging van zijn handelwijze (GEA 4 april 2012, beslaglegging onrechtmatig), aan de andere kant beklaagt hij zich erover dat hij als democraat “namens het volk van Curacao” toestemming nodig heeft van de niet democratisch gekozen rechter alvorens het Openbaar Ministerie (OM) een aanwijzing te geven. Hij vindt zelfs dat de consensus-Rijkswet Openbaar Ministerie (c-RW OM) – als de bron van alle kwaad – gewijzigd moet worden, omdat de door hem aan het OM te geven specifieke aanwijzing eerst door het Gemeenschappelijk Hof getoetst dient te worden (art. 13 c-RW OM).
Doordat hij zijn verslag aan de Staten besluit met de aankondiging dat de wetgeving op dat punt gewijzigd zal moeten worden, maakt hij de kwestie inzake Dos Santos tot een koninkrijksprobleem en stevent hij dus af op een ramkoers met Nederland, die immers toezicht wil houden op de rechtshandhaving in de Cariben (vanuit een nogal argwanende houding ten opzichte van de politiek alhier). Nederland zal dus niet snel instemmen met een wijziging van een rijkswet op dit punt (rechterlijke controle op ministeriële aanwijzing)
Bovendien vergist de MvJ zich ook op ander terrein. Ook zonder die rijkswet zal hij vaak de tussenkomst van de rechter nodig hebben. Immers, in de rechtshulpverdragen (ook met de VS) is steevast de bepaling opgenomen dat het rechtshulpverzoek aan de nationale wetgeving dient te voldoen, en die schrijft regelmatig een rechterlijke machtiging voor bij de toepassing van dwangmiddelen in het andere land. Dit wordt zelfs uitdrukkelijk zo voorgeschreven in de Overeenkomst Koninkrijk-VS met betrekking tot inbeslagneming en confiscatie van (kort gezegd) criminele opbrengsten (1992; zie art. 2 lid 2 en art. 3). Soms zal de MvJ dus twee keer met een rechterlijke toets worden geconfronteerd: bij de toets in het kader van een politieke aanwijzing, en bij de toets in het kader van de strafvorderlijke OM-vordering.
De MvJ heeft gelijk als hij zegt dat hij als MvJ is aangewezen als de bevoegde autoriteit in het rechtshulpverkeer (met de VS). Maar hij heeft geen gelijk als hij daaruit de conclusie trekt dat de strafvorderlijke bevoegdheid van het OM, die in het andere land tot uitvoering moet worden gebracht, behoort tot “een eigen autoriteit of competentie van minjust”, met andere woorden dat de MvJ zelf bevoegd zou zijn en dus een eigen wettelijke titel zou hebben om tot inbeslagneming (etc.) in het andere land te verzoeken. Dat is absorptie van een OM-bevoegdheid (met rechterlijke machtiging).
Het enige waartoe de MvJ bevoegd is – en alleen dat heeft hij aan de PG gemandateerd – is de bevoegdheid om het verzoek van het OM (of een andere rechterlijke autoriteit in de zin van het verdrag) door te geleiden (vroeger: per diplomatieke post) naar het aangezochte land. Dit blijkt ook uit een diplomatieke nota aan de Ambassade van de VS in Den Haag (1983) waarin art. 14 van het rechtshulpverdrag nader wordt toegelicht met betrekking tot het begrip ‘bevoegde autoriteit’: de verzoeken om rechtshulp, die overeenkomstig de nationale wetgeving worden gedaan, zijn doorgaans van het OM of de rechter afkomstig maar zullen door de MvJ worden “doorgezonden”.
Dit neemt niet weg dat de MvJ politiek verantwoordelijk is en blijft voor het rechtshulpverkeer. Die verantwoordelijkheid houdt in dat hij ‘algemene’ aanwijzingen kan geven over de wijze waarop de internationale contacten dienen te verlopen. De MvJ kan zelfs een ‘specifieke’ aanwijzing geven, maar dan behoort hij eerst die aanwijzing door het Gemeenschappelijk Hof te laten toetsen of die wel met ‘het recht’ in overeenstemming is, aldus art. 13 lid 2 c-RW OM. Zie ook het standpunt van de Orde van Advocaten Curacao van 22 april 2009. Ander ingrijpen door de minister van Justitie die de PG belet uitvoering te geven aan wettelijke bepalingen inzake het internationale rechtshulpverkeer, is strafrechtelijk verboden (artikel 2:344 Wetboek van Strafrecht Curacao).
Het bezwaar van de MvJ tegen deze ‘ondemocratische’ rechterlijke toetsing steunt op het argument dat die toetsing in Nederland (en in Aruba) niet bestaat. Ook dat is niet juist, althans niet helemaal. Als de MvJ in Nederland een specifieke aanwijzing geeft – hetgeen tot nu toe slechts eenmaal (in een euthanasiezaak) is voorgekomen – , dient die in het strafdossier te worden opgenomen, zodat de rechter daarvan kan kennisnemen. Betreft het een aanwijzing tot niet-vervolging, dan dient het parlement daarvan op de hoogte te worden gesteld (art. 128, leden 5 en 6, Ned. RO).
Omdat de MvJ die plicht tot rechterlijke toetsing maar lastig vindt, probeert hij die te omzeilen door zijn interventie steevast te omschrijven als een ‘algemene opdracht’ (waarvoor geen rechterlijke toetsing in de zin van c-RW OM is vereist). Dit woordspelletje is erg doorzichtig. De MvJ kan moeilijk beweren dat het corrigeren van een OM-handelwijze – z.i. berustend op het negeren van een rechterlijke uitspraak in een concrete zaak – kan worden gelijkgesteld met de ‘algemene opdracht dat het OM zich aan de wet moet houden’. Dat lijkt me het statement van het jaar.
Het is ook nog maar de vraag of de verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering Curacao klopt wat betreft het vereiste van een ministeriële machtiging bij rechtshulp aangaande politieke en fiscale delicten: het betreffende art. 560 Cur. Sv heeft alleen betrekking op verzoeken vanuit een ander land. Om die reden kan in elk geval de ‘illegaliteit’ van de vervolging van ‘een enkele loterijhouder’ niet worden gemotiveerd.
Kortom, alles wijst er vooralsnog op dat de MvJ zijn macht misbruikt door zich een strafvorderlijke bevoegdheid van het OM in feite toe te eigenen en daarbij de PG onder zware politieke druk te zetten. Hij handelt formeel juridisch onjuist – de wijze waarop het OM aan een rechterlijke beslissing uitvoering geeft is een zaak tussen de rechterlijke instanties van de beide landen – en bovendien in strijd met de politieke mores (dat een MvJ zich van bemoeienis met een individuele strafzaak dient te onthouden, tenzij hij hele stevige argumenten heeft). Hij dient in elk geval de schijn van vermenging met een persoonlijk c.q. partijpolitiek belang te vermijden. Waarom maakt de MvJ zich zo druk om die ‘ene loterijhouder’?
Wat is wijsheid in de nu ontstane impasse? Formeel zou het OM een ‘rechterlijke voorziening bij dringende noodzaak’ bij het Gemeenschappelijk Hof kunnen vragen (art. 43 leden 1 en 2 Cur. Sv). De vordering zou kunnen inhouden dat de MvJ zich – zonder heel goede reden – dient te onthouden van een zodanige inmenging in een individuele zaak van rechtshulprecht dat daardoor de internationale voortgang van de strafvorderlijke OM-procedure wordt belemmerd. Want hoewel het OM verplicht is de bevelen vanwege de regering na te komen, mag het OM zo’n bevel wel toetsen aan het recht (zie ook art. 66 Samenwerkingsregeling, in combinatie met HvJ 8 mei 1996, TAR-Justicia, pp. 192-198 m.nt. JR, ook in NJ 1997/12). Zie daarover nader: Schalken/Mul, ’De nieuwe Antilliaanse en Arubaanse strafvordering’, 1998, pp. 125-128). In die Arubaanse zaak uit 1996 deed zich de omgekeerde situatie voor: de weigering van de PG om overeenkomstig ministerieel bevel een vervolging in Aruba in te stellen; wel mocht de PG niet weigeren een rechtshulpverzoek aan de VS te doen teneinde belastend materiaal tegen X te verkrijgen. Nu probeert de MvJ in de Bientu-zaak het tegenovergestelde te bereiken.
Het OM kan natuurlijk ook een afwachtende houding aannemen en wachten tot dat de MvJ zijn voornemen om een bijzondere aanwijzing te geven ter toetsing aan het Gemeenschappelijk Hof voorlegt. Ten overstaan van het Hof kunnen beide partijen dan al hun argumenten naar voren brengen.
Karel Frielink
Click here for the English text of this posting
Klik hier voor het vonnis van de Amerikaanse rechter van 17 mei 2012
Woord van de week: interventie
9 mei 2012
Een moeilijk woord? Eigenlijk niet, maar als je naar de discussie daarover kijkt wordt in ieder geval de indruk gewekt dat je heel verschillend over dat woord kunt denken.
Interventie betekent ‘doelbewust ingrijpen in’ of ‘je bewust bemoeien met’.
Als twee kinderen op het schoolplein aan het vechten zijn, kan de juf of meester welbewust ingrijpen en aan die ruzie een einde maken. Dat is interveniëren.
We kennen bijvoorbeeld ook de militaire interventiemacht: die bemoeit zich bewust met de gang van zaken in een ander land. De interventiemacht kan worden ingezet om een einde aan een burgeroorlog te maken.
Ook een Minister van Justitie (MvJ) kan zich welbewust bemoeien met zaken die anderen aangaan. Hij kan bijvoorbeeld interveniëren in een strafzaak die onder verantwoordelijkheid van het Curacaose Openbaar Ministerie valt. Een strafzaak is niet alleen de procedure bij de rechter (de vervolging), maar omvat ook het strafrechtelijke onderzoek en de beslaglegging op (dus de bevriezing van) tegoeden van de verdachte. Daarbij maakt het niet uit of die beslaglegging hier in Curacao plaatsvindt of in het buitenland.
Heeft minister Wilsoe zich nu wel of niet bemoeid met de zaak ‘Dos Santos’ (ook bekend als het ‘Bientu’ onderzoek)? Het antwoord is: ja. Hij heeft geïntervenieerd. Zijn brief van 25 april 2012 is wat dat betreft glashelder. Het doel van de MvJ was om in de Verenigde Staten gelegde beslagen opgeheven te krijgen. Als dat geen voorbeeld van interventie is, wat dan wel?
Vragen als ‘Waarom heeft hij dat gedaan?’ en ‘Welke contacten heeft de MvJ hierover met de advocaten van de verdachten gehad?’ zijn nog niet beantwoord.
De MvJ geeft aan dat hij de brief heeft gestuurd omdat de beslagen ‘onrechtmatig’ zouden zijn. Daar gaat de MvJ echter niet over. Dat oordeel is aan de rechter voorbehouden. Bovendien, als de rechter op Curacao zou bepalen dat een bepaald buitenlands beslag moet worden opgeheven omdat het onrechtmatig is, dan kunnen de advocaten van de verdachten die uitspraak toch aan de Amerikaanse rechter voorleggen? Waar bemoeit de MvJ zich eigenlijk mee? En waarom nu juist met deze ene zaak, terwijl er nog honderden of duizenden andere zaken zijn? Dat is echter het terrein van de ‘politikería’ en daar hebben anderen vast veel meer verstand van.
De vraag of sprake was van een interventie door minister Wilsoe kan dus alleen maar met ‘ja’ worden beantwoord. Het is en blijft immers ingrijpen in een lopende strafzaak, hetgeen juridisch onjuist en politiek ongepast is. Dat de MvJ dat niet onderkent is ernstig. Maar misschien is hij wel slecht voorgelicht. Wie zal het zeggen?
O ja, voordat de opmerking wordt gemaakt dat dit alleen maar de opvatting van Kareltje is, geef ik vast aan dat dit inderdaad mijn opvatting over ‘interventie’ is. Maar niet alleen die van mij. Uiteraard heb ik die vooraf getoetst.
Karel Frielink
.
De Minister van Justitie van Curacao bemoeit zich inhoudelijk met een individuele strafzaak
8 mei 2012
De Minister van Justitie (MvJ) is nimmer bevoegd het Openbaar Ministerie (OM) te overrulen in die zin dat hij een aan het OM toekomende bevoegdheid zelf kan uitoefenen of terugdraaien. Wel is de MvJ politiek verantwoordelijk voor de wijze waarop het OM zijn bevoegdheden uitoefent. Als hij het daarmee niet eens is kan hij – als het om algemeen beleid gaat – het OM algemene aanwijzingen geven. Hij kan zelfs het OM in een concrete zaak een speciale formele aanwijzing geven, hetgeen (in Curacao, maar ook in Nederland) zelden of nooit voorkomt.
De gang van zaken is in Nederland als het gaat om een concrete aanwijzing uitvoeriger geregeld dan in de Curacaose wetgeving (RO), maar het principe is hetzelfde. Een concrete aanwijzing aan het OM dient transparant te zijn, zodat er parlementaire controle op de MvJ mogelijk is. Uitgangspunt blijft dat de MvJ zich niet bemoeit met de procedure in een individuele strafzaak. In het internationale rechtsverkeer komt de MvJ weliswaar vaker in beeld, maar dan meer als administratief doorgeefluik. In een enkel geval kan de tussenkomst van de MvJ (machtiging) vereist zijn, maar alleen wanneer dat in de wet is vastgelegd en in welke (weinige) gevallen (bijv. vervolging van politieke delicten op verzoek van het buitenland is alleen mogelijk met instemming van de MvJ).
De vraag is of de MvJ zijn boekje te buiten is gegaan door te interveniëren bij het opheffen van de bevriezing van de tegoeden in de Verenigde Staten. Het is en blijft immers ingrijpen in een lopende strafzaak, hetgeen juridisch onjuist en politiek ongepast is. Bovendien is de slotzin in de brief van de MvJ van 25 april 2012 – dat het OM voortaan voorafgaande schriftelijke toestemming van de MvJ nodig heeft – tenzij daarvoor een specifieke wettelijke basis kan worden gevonden – onrechtmatig. Dit alles staat dan nog los van de vraag waarom de MvJ de brief uberhaupt heeft geschreven.
Karel Frielink
Zie voor de achtergrond het Antilliaans Dagblad van 8 mei 2012
.
Sint Yvo
28 februari 2012
Waarom vinden sommige mensen ‘advocaat’ het mooiste beroep, of beter: de mooiste roeping? Kennen zij niet het verhaal, waar of niet, dat zich afspeelde in de eerste helft van het tweede millennium? De advocaten uit die tijd wensten zich een schutspatroon. Zij vaardigden Sint Yvo (1253-1303) af om vanuit Bretagne naar Rome, meer speciaal het Lateranum te reizen, teneinde bij Zijne Heiligheid dienovereenkomstig te requestreren. Het verzoek werd in dier voege toegestaan, dat Yvo één van de op het plein staande standbeelden mocht uitkiezen, doch niet dan nadat hij was geblinddoekt. Onder luide aanmoediging van de aanwezige prelaten zocht hij zich een weg, totdat hij eindelijk tot stilstand kwam. Hij hield zijn hand op een standbeeld en verklaarde zijn keus gemaakt te hebben. Hij werd ontdaan van zijn blinddoek en tot vermaak van alle omstanders bleek hij een beeld van de duivel gekozen te hebben. Diepbedroefd keerde hij – onverrichter zake, naar u zult begrijpen – naar Bretagne terug om daar niet veel later te overlijden. Uiteindelijk is Sint Yvo, die wat zijn beroepsuitoefening betreft tot voorbeeld voor velen strekt, door Paus Clemens VI heilig verklaard. Zijn grafschrift heeft eraan bijgedragen dat Sint Yvo voortaan de schutspatroon der advocaten zou zijn. Hoe luidde dat grafschrift? Sanctus Yvo erat Brito, Advocatus et non latro. Res miranda populo (Sint Yvo was een Breton; een advocaat, maar toch geen dief. Iets waarover het volk zich verwonderde).
Bron: Karel Frielink en Mirto F. Murray, Twee Curaçaose Meesters, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 4-5.
Aan Caspar Ziegler (1621-1690) wordt toegeschreven het werkje uit 1688 onder de briljante titel: Der nunmehr an das helle Tagelicht gestellte Rabulist oder Zungen-Drescher: Das ist: Die meiste Beschreibung schlimmer und böser Advocaten, Wie sie mit ihren Griffgen, Finten, und allerhand Arthen Inventionen, dadurch sie manchen umb Geld, Guth, Ehre und alle das Seinige bringen, und tausenderley andere Stückgen practiciren und verüben, ziemlich abgemahlet sind; Aus dem Lateinischen ins Teutsche mögligst treuligst übersetzet. Hij vermeldt op p. V het vervolg van het verhaal: nadat Yvo ten hemel opgenomen was, heeft hij achter zich de ladder opgetrokken, zodat hij niet behoefde te vrezen dat ooit nog eens een collega dezelfde status zou bereiken.
Karel Frielink
.
De Universiteit van de Nederlandse Antillen vs Karel Frielink
23 januari 2012
Een trieste geschiedenis. Hier volgen enkele stukken die licht op de zaak schijnen:
Antilliaans Dagblad 21 januari 2012
Persbericht UNA 22 januari 2012
Reactie van mij op persbericht UNA 23 januari 2012
Bon Dia Aruba van 24 januari 2012
Persbericht Saskia van de Griek in het Antilliaans Dagblad van 25 januari 2012
Reactie student Marja Nederlof in Antilliaans Dagblad van 25 januari 2012
Reactie Alex Rosaria in Amigoe van 25 januari 2012
Reactie 22-jarige studente op Versgeperst van 25 januari 2012
Reactie Alex Rosaria op Versgeperst van 26 januari 2012
Reactie Omayra Leeflang op Versgeperst van 26 januari 2012
Reacties van mensen op straat op Versgeperst van 27 januari 2012
Column Roy Evers in Antilliaans Dagblad van 30 januari 2012
Karel Frielink
Zin en onzin van het leven
4 november 2011
Even geen ongezouten mening, maar iets heel anders: mijn bijdrage aan de afscheidsbundel van Ralph Palm.
Karel Frielink
Democratie is debat
23 september 2011
In een democratie moet iedereen vrij zijn in het uiten van zijn of haar mening, dus zonder angst, zonder persoonlijke aanvallen en dus ook zonder intimidatie. Daarover ging de rede die ik heden als Deken van de Orde van Advocaten heb uitgesproken (klik hier). Ben benieuwd of er nu over de behandelde onderwerpen zelf gediscussieerd gaat worden, of dat het weer de ‘oude’ politiek van persoonlijke aanvallen wordt.
Karel Frielink
ps (26 september 2011)
Inmiddels weten we dat inhoudelijke reacties zijn uitgebleven en is gekozen voor persoonlijke aanvallen (klik hier en klik hier). Ik krijg vele verzoeken om daarop te reageren. Ik antwoord daarop als volgt: “Danki pa yama, pero mi no ta reakshoná riba atakenan personal i p’esei.” Voor het overige verwijs ik naar de Basic Principles die worden geschonden.
Click here for my speech in English.
Goed bestuur in de West
17 juni 2011
Vandaag is Oberon Nauta aan de Rijksuniversiteit Utrecht gepromoveerd op het proefschrift “Goed bestuur in de West“. Ik heb net de samenvatting gelezen: haarfijn wordt er uitgelegd wat er op politiek vlak mis is op Curacao… Een ‘must read’! Klik hier voor de samenvatting.
Karel Frielink
De visie van het Land Curacao op overheidsvennootschappen is fundamenteel verkeerd
14 april 2011
In opdracht van het Land Curacao zijn recent modelstatuten voor overheidsvennootschappen opgesteld. Blijkens de toelichting daarbij wordt op de bijzondere positie van deze NV’s ingegaan. Genoemd wordt dat deze NV’s hun ontstaan en vermogen grotendeels aan de inbreng van geld of middelen door het Land Curacao of zijn voorgangers te danken hebben. Daarnaast wordt op de monopoliepositie van een aantal NV’s gewezen. Overheidsvennootschappen zijn veelal ook belast met de uitoefening van een publieke taak, en innen daartoe direct of indirect publieke gelden. Gesteld wordt dat deze vennootschappen in feite als bestuursorgaan optreden of optreden in een gedaante vergelijkbaar met een overheidslichaam.
De conclusie van dit alles is dat de overheidsvennootschap een bijzondere verantwoordelijkheid heeft naar de maatschappij toe. Een dergelijke vennootschap moet dus niet alleen een commercieel doel nastreven, maar ook een deugdelijke sociaal-economische ontwikkeling van Curacao, en ook overigens het algemeen belang van Curacao dienen.
In de modelstatuten is dit vormgegeven door aan de aandeelhoudersvergadering en aan de Raad van Commissarissen vergaande bevoegdheden te verlenen. De belangrijkste bevoegdheid is echter die van de aandeelhoudersvergadering om specifieke instructies aan het bestuur te mogen geven, die het bestuur in beginsel moet opvolgen. Volgens de toelichting komt dat er in de praktijk met name op neer dat het bestuur op instructie van de aandeelhouder wordt verplicht om bepaalde rechtshandelingen aan te gaan (lees: contracten te sluiten).
Op basis van de modelstatuten kan het bestuur van een overheidsvennootschap worden verplicht om bepaalde mensen in dienst te nemen, bepaalde activa te kopen of te verkopen, een bepaalde samenwerking aan te gaan of te verbreken, enzovoort. De invloed van het Land Curacao als aandeelhouder op de dagelijkse gang van zaken binnen de overheidsvennootschappen wordt aldus aanzienlijk vergroot. Dat is een onwenselijke ontwikkeling. De kans op politieke beïnvloeding, vriendjespolitiek en (andere vormen van) misbruik neemt hierdoor toe.
De overheid heeft zich in het verleden bemoeid met onder andere het personeelsbeleid, waaronder het aannemen van werknemers door overheidsvennootschappen. Het bestuur kreeg dan van bijvoorbeeld een Minister of Gedeputeerde of een intermediair een lijstje met namen van mensen die in dienst moesten worden genomen. De overheid die op die wijze verantwoordelijk is voor een forse overtolligheid aan personeel of voor personeel dat ver beneden de maat functioneert, hetgeen mogelijk mede een belangrijke oorzaak kan zijn van een faillissement van de NV in kwestie, kan daarvoor, naast de bestuurders, aansprakelijk worden gesteld.
Er kunnen dus naast bestuurders ook quasi-bestuurders zijn. Dat zijn personen die voor zekere tijd of onder zekere omstandigheden het beleid van de vennootschap (mede) bepalen als ware zij bestuurder, al dan niet krachtens een statutaire of wettelijke bepaling. Voor de toepassing van bijvoorbeeld het leerstuk bestuurdersaansprakelijkheid worden zij als bestuurder aangemerkt. Gedacht kan onder meer worden aan aandeelhouders en commissarissen. Hieronder valt ook degene die, door het geven van instructies, bevoegd of onbevoegd, met een zekere regelmaat een bepaald beleid afdwingt, al dan niet door het uitoefenen van een zekere pressie.
De overheid kan zich als aandeelhouder met overheidsvennootschappen bemoeien door te trachten ook langs die weg overheidsbeleid ten uitvoer te brengen. Daar echter waar publieke belangen in het geding zijn, behoort het waarborgen daarvan plaats te vinden via wet- en regelgeving, subsidies, concessievoorwaarden enz. en niet door het uitoefenen van aandeelhoudersrechten, en al helemaal niet wanneer dat in een zekere beslotenheid gebeurt.
Overheidsvennootschappen dienen bestuurd en aangestuurd te worden vanuit het perspectief van zakelijkheid, dus commercieel. Voor het bewaken van publieke belangen heeft de overheid, als gezegd, het instrument van wet- en regelgeving, waarbij bovendien de nodige procedurele waarborgen zijn ingebouwd en openbaarheid een leidend beginsel is. Als de overheid, om maar een voorbeeld te noemen, doet aan prijspolitiek voor water of elektra, dan moet dat door middel van wet- en regelgeving en niet via de band van het aandeelhouderschap. Wat dat betreft is het enige ‘publieke’ aan het aandeelhouderschap van de overheid dat het uiteindelijk gaat om ‘publieke middelen’.
Het voorgaande laat onverlet dat de overheid als aandeelhouder, gelijk iedere andere aandeelhouder, natuurlijk wel invloed op het beleid van een NV kan uitoefenen, bijvoorbeeld om algemeen overheidsbeleid in praktijk te brengen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de overheid in de doelomschrijving van de NV laat opnemen dat de NV haar activiteiten zoveel mogelijk zal uitoefenen vanuit het perspectief van ‘duurzaam ondernemen’.
Een overheidsvennootschap dient echter te functioneren op een wijze die in hoge mate vergelijkbaar is met iedere andere professioneel gerunde commerciële vennootschap en behoort, waar mogelijk in vrije concurrentie met andere marktpartijen, primair gericht te zijn op het behalen van geldelijk voordeel voor de aandeelhouder, in dit geval dus de overheid (of – zo men wil – de gemeenschap). Een overheidsvennootschap maakt geen deel (meer) uit van de publieke sector maar dient, afgezien van kwesties rond bijvoorbeeld concessies en vergunningen, gevrijwaard te zijn – en onafhankelijk te kunnen opereren – van directe of indirecte politiek bepaalde overheidsbeïnvloeding, met uitzondering van de invloed die direct voortvloeit uit de vennootschapsrechtelijke positie van de overheid als aandeelhouder.
De discussie over de wenselijkheid van (de sterke invloed van) de overheid als aandeelhouder, of het nu om NV’s met een publieke of niet publieke functie gaat, moet dan ook gevoerd blijven worden. Hoewel wel eens over het ‘politieke bedrijf’ wordt gesproken, gaat het daarin voor een belangrijk deel om geheel andere kwaliteiten dan die vereist zijn om een onderneming succesvol te leiden. De politiek moet dan ook met zijn handen afblijven van de bedrijfsvoering bij overheidsvennootschappen en alleen op die terreinen invloed uitoefenen waarop verwacht mag worden dat zakelijke aandeelhouders in andere vennootschappen invloed uitoefenen.
Karel Frielink
ps
Zie ook pagina 5 en pagina 16 van het Antilliaans Dagblad van 15 april 2011, de Amigoe van 15 april 2011 alsmedeVersgeperst. Van de ‘Fellows Leerstoel Good Governance’ van de University of Curacao verscheen deze verklaring in het Antilliaans Dagblad van 19 april 2011.
In het Antilliaans Dagblad van 20 september 2011 verscheen een bijdrage van vier deskundigen (Mike Alexander, Frank Kunneman, Luis Santine en Roel in ‘t Veld): ook zij hebben ernstige kritiek op de opstelling van de regering Schotte waar het corporate governance betreft.
80% locaal – 20% vreemd personeel
2 maart 2011
Op dinsdag 1 maart 2011 werd ik bij Radio Hoyer 2 (105.1 FM) geinterviewd over het 80/20-voorstel van Pueblo Soberano. Klik hier voor de schriftelijke samenvatting van mijn reactie op dat voorstel.
Karel Frielink
100% zwart-wit?
5 januari 2011
Als ik in Nederland of in de Verenigde Staten bij de douane een 100%-controle moet ondergaan heet het gewoon een 100%-controle (en in de US waarschijnlijk zoiets als ‘full border search‘).
Als Helmin Wiels (PS) eenzelfde 100%-controle moet ondergaan heet het opeens discriminatie op basis van ras (zie hetAD van 5 januari 2011).
Twee dingen vallen verder nog op in de reactie van Wiels:
- Hij wilde zijn lidmaatschap van de Staten van Curacao gebruiken om onder de douanecontrole uit te komen. Ik dacht dat iedereen gelijk was voor de wet en dat ook Statenleden gewone burgers zijn, dus zonder dit soort ‘discriminerende’ privileges. Waarom zou ‘het volk’ zich niet aan een controle kunnen onttrekken en een Statenlid wel?
- Wiels spreekt over discriminatie ‘van mijn volk’. Dat Wiels een 100%-controle als discriminatie ervaart, daar kan ik weinig of niets aan veranderen, maar kan het volk niet gewoon van zichzelf zijn en voor zichzelf spreken? Waarom zijn er in de geschiedenis toch steeds weer politici (en doorgaans niet de beste) die het over ‘hun volk’ hebben of zeggen ‘in naam van het volk’ te praten en te handelen? Doe toch niet zo gek. Dat is niet meer dan retoriek en een uiting van autoritair populisme. Interessant in dat verband is de analyse van populistische stromingen van de hand van Bas Heijne in NRC.
Karel Frielink
De dood van een priester
30 december 2010
In de editie van vandaag bericht het Antilliaans Dagblad over de zaak van de priester die in 2006 dood werd aangetroffen: ging het om roofmoord of om iets heel anders? In het artikel wordt verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad in deze zaak, waarbij een vonnis van het Hof op Curacao werd vernietigd. Het gaat om het arrest van 2 februari 2010 (LJN: BJ7266, Hoge Raad, 08/01780 A). Ik zal hierna het arrest van de Hoge Raad volledig citeren. Naar verwachting zal het Hof op Curacao in het eerste kwartaal van 2011 opnieuw vonnis wijzen. In het Nederlandse TV-programma Nieuwsuur werd op 29 december 2010 aandacht aan deze zaak besteed (klik hier voor de uitzending).
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 februari 2008, nummer H 119/2007, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring “Bon Futuro” te Curaçao.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 21 augustus 2006 op het eiland Curaçao opzettelijk een man, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk de mond en neus van die [slachtoffer] met plakband afgebonden, door welke gewelddaad er bij die [slachtoffer] zuurstofgebrek is ontstaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door verstikking is overleden;
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van (diefstal) het met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van geld, toebehorende aan die [slachtoffer] en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal gemakkelijk te maken.”
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Op dinsdag 22 augustus 2006, omstreeks 07:50 uur, werden wij door de meldkamer gedirigeerd naar de pastorie van de katholieke kerk te [plaats]. In de slaapkamer constateerden wij dat er een man op zijn buik op het bed lag die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer], van beroep priester en wonende in de katholieke kerk te [plaats]. Wij zagen dat de pastoor niet bewoog. Wij zagen dat er op beide polsen van de pastoor kennelijk plakband had gezeten daar wij de sporen duidelijk konden zien. Wij zagen dat een kledingkast kennelijk doorzocht was.”
b. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Wij zagen dat op beide polsen van het slachtoffer vanaf de knokkels van beide handen een witkleurige substantie kleefde met een breedte van ongeveer 4 centimeter en hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door plakband. Nadat wij het slachtoffer hadden omgedraaid zagen wij dat het gezicht van het slachtoffer vanaf de kin tot boven de neusholten met een soortgelijk witkleurige kleverige substantie was bevuild.”
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“Op 22 augustus 2006 te 08:05 uur zag ik in de slaapkamer van de pastorie te [plaats] een manspersoon liggend op een bed. De man gaf geen teken van leven meer. Ik herkende de man als de pastoor, in leven genaamd [slachtoffer].”
d. een verklaring van overlijden, voor zover inhoudende:
“[Slachtoffer] is door verstikking om het leven gekomen op 22 augustus 2006.”
e. een obductieverslag, voor zover inhoudende als relaas van de patholoog:
“Op het gelaat in het gebied tussen rechter oor en linker mondhoek bevond zich wat plakkerig wit spul met een lengte van 19 cm en een hoogte van 4,5 cm daarbij net boven de neusgaten reikend. Hetzelfde witte materiaal werd aangetroffen op de bovenkant van de linkerhand daarbij beginnen 1,5 cm boven de knokkels tot boven de pols met een hoogte van 11 cm. Hetzelfde witte plakkerige spul was ook aanwezig op de rechterhand 2 cm onder de knokkels beginnend met een hoogte van 9,5 cm net iets boven de pols reikend.
Het plakspul op de handruggen en het gelaat kunnen afkomstig zijn van tape. Daarbij lijkt de tape in het gelaat gezien de plakrestjes net gegaan te zijn over de onderlip en net tot de neuspunt.
[Slachtoffer], oud 59 jaren, vertoont alle tekenen van verstikking.”
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
“Op maandagavond 21 augustus 2006 zijn [verdachte] en ik bij de pastoor geweest. De pastoor had mij die dag meermalen gebeld om mij uit te nodigen om bij hem te komen. [Verdachte] zei tegen mij dat wij de pastoor moesten gaan beroven. Ik zei tegen hem dat ik de pastoor een paar keer met veel geld op zak had gezien. Wij gingen akkoord om samen de pastoor te beroven. [Verdachte] haalde mij op met zijn auto. Hij had een papieren zak, een rol tape, een revolver met vijf patronen en twee losse kentekenplaten bij zich. Voordat we wegreden heeft [verdachte] die kentekenplaten met de tape over de kentekenplaten van zijn auto geplakt. We reden naar de woning van pastoor [slachtoffer]. De pastoor belde mij tijdens de rit en zei tegen mij dat hij het hek van de garage en de deur van de woning voor mij zou openlaten. Ik stelde nu voor dat [verdachte] als eerste naar binnen zou gaan want ik wou niet dat de pastoor mij zou herkennen. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij de pastoor in een positie moest plaatsen zodat de pastoor mij niet kon zien. Wij zouden dit plan uitvoeren. Bij de pastorie gekomen zag ik dat het hek een klein beetje open stond en ik zag dat de deur van de woning op een kier stond. Ik gaf [verdachte] een teken dat hij kon gaan. Ik zei tegen [verdachte] dat ik na 5 à 10 minuten zou komen. Ik zag dat [verdachte] uit de auto stapte en via het hek van de garage naar de woning liep. Ik zag dat [verdachte] zijn vuurwapen in zijn rechter broekzak deed en de rol tape tussen zijn broekriem aan de linkerzijkant. Na ongeveer 7 minuten ben ik uit de auto gestapt en voorzichtig naar de woning van de pastoor gelopen. Bij de ingang heb ik door de deuropening naar binnen gekeken en zag [verdachte] uit de richting van de slaapkamer van de pastoor komen. [Verdachte] zei tegen mij dat hij alles onder controle had en dat hij de pastoor had vastgebonden. Ik deed het hek en de deur van de woning dicht. Binnen begon ik direct een kleine kamer recht voor mij te doorzoeken. [Verdachte] kwam bij mij en overhandigde mij een bos sleutels. Hij zei tegen mij dat een van de sleutels van de kluis was die ik in de tweede kamer aan de rechterkant kon vinden. Ik nam de bos sleutels en ben naar die kamer gelopen. Ik zag de kluis en probeerde deze met diverse sleutels te openen. Het duurde lang eer ik hem open kreeg. [Verdachte] kwam nog een keer kijken waarom het zo lang duurde. Uiteindelijk kreeg ik hem open. Ik heb al het geld uit de kluis in een plastic zak gedaan. Toen ik klaar was liep ik naar de ingangsdeur van de woning waardoor ik gekomen was. [Verdachte] kwam naar mij toe en ik zei hem dat ik klaar was. Ik liet hem al het geld zien dat ik in de plastic tas had. Wij zijn samen in zijn auto weggereden. We hebben het geld verdeeld. We kregen elk ongeveer 3700 gulden. [Verdachte] heeft mij thuis afgezet.”
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Ik zal vertellen wat er in de nacht van 21 op 22 augustus 2006 is gebeurd. Ik had aan [medeverdachte] verteld dat ik geen geld had. [Medeverdachte] zei toen tegen mij dat hij pastoor [slachtoffer] kende die veel geld had. Ik ben met hem meegegaan. Wij zijn naar de kerk van [plaats] gegaan. De priester verwachtte hem. De priester werd gebonden met tape bij zijn handen achter zijn rug. Ik heb hem op zijn zij gelegd. [Medeverdachte] ging het huis doorzoeken. Ik hoorde de priester zeggen dat hij een bos sleutels had waarmee de kluis opengemaakt kon worden. Ik bleef bij de priester. [Medeverdachte] ging met die sleutels de kluis openmaken. Hij kwam met geld. Ik vond het te lang duren. Wij hebben geld meegenomen vanuit de pastorie. Ik heb een deel van de buit gekregen. Wij zijn weggereden. Ik heb [medeverdachte] thuis afgezet met mijn auto.”
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Doordat ik in ernstige financiële problemen verkeerde ben ik meegegaan om de pastoor te overvallen.
Ik heb de armen van de pastoor achter zijn rug gebonden. De pastoor bleef zeggen dat hij rugpijn had. Ik probeerde zijn armen een beetje los te doen. Na ongeveer 1 uur dat de pastoor op het bed lag begon hij wat harder te praten en te hijgen. Zijn mond is toen met plakband bedekt.”
i. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“In de slaapkamer waar het levenloze lichaam van de pastoor werd aangetroffen werden op de buiten- en binnenkant van de kastdeuren dactysporen van een rechterduim en linkerwijsvinger aangetroffen. Bij vergelijking met het dactyloscopische bestand van de herkenningsdienst zag ik dat de bedoelde afdrukken identiek waren aan de rechterduimafdruk en linkerwijsvingerafdruk van [verdachte].”
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen:
“De verdachte en een mededader hebben zich met medeneming van plakband begeven naar de woning van het slachtoffer, teneinde hem te bestelen. Verdachte heeft met het plakband de mond en de neus van het slachtoffer dichtgeplakt, met als gevolg dat het slachtoffer is gestikt. Door dat afplakken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door verstikking zou komen te overlijden. In die zin was het opzet van verdachte voorwaardelijk op de dood van het slachtoffer gericht.”
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. De door de verdachte in eerste aanleg afgelegde verklaring houdt blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 5 april 2007 het volgende in:
“Ik ben getrouwd. Ik schaam me voor hetgeen op die avond gebeurd is.
Op die avond hebben wij seksuele spelletjes gedaan. Deze seksuele spelletjes hielden, onder andere, het aanraken en vastbinden van elkaar in. Op een gegeven moment is het slachtoffer gevallen. Wij zijn geschrokken. Ik deel u mede niet in detail over het een en ander te willen verklaren.
(…)
Ik was niet van plan het slachtoffer te gaan beroven en te doden. [Medeverdachte] heeft tegen mij gezegd om naar de pastorie te gaan. Toen [medeverdachte] en ik daar aankwamen, zijn wij met het slachtoffer gaan eten en drinken. Daarna zijn wij begonnen met de seksuele spelletjes door elkaar aan te raken. Ik heb in verband hiermee de handen van het slachtoffer gebonden.
[Medeverdachte] en ik hebben elkaar toen aangeraakt. [Medeverdachte] heeft vervolgens het plakband op de mond van het slachtoffer geplakt. [Medeverdachte] en ik waren met elkaar bezig, terwijl het slachtoffer ons toekeek. Op een gegeven moment begon het slachtoffer benauwd te worden.
Daarna bewoog het slachtoffer niet meer. Ik voelde het pols van het slachtoffer. Die had hij niet meer. Vervolgens heb ik getracht om het slachtoffer te reanimeren.
Het slachtoffer zou [medeverdachte] betalen voor de seksuele handelingen. Ik had geldtekort en wilde daarom ook mee. Een seksuele spel is zo afgelopen. Dit was niet de bedoeling.
U vraagt waarom er goederen verdwenen zijn.
Nadat wij gezien hebben dat het slachtoffer geen teken van leven meer gaf hebben [medeverdachte] en ik wat goederen weggenomen, zodat het op een beroving zou lijken. (…) Ik was geschrokken.
(…)
U vraagt hoe lang [medeverdachte] en ik ons in de pastorie bevonden, voordat de seksuele spelletjes begonnen zijn.
[Medeverdachte] en ik zaten daar meer dan één uur, voordat wij begonnen zijn aan de seksuele spelletjes. Eerst heb ik de handen van het slachtoffer gebonden met plakband, daarna heeft [medeverdachte] zijn mond en zijn neus gebonden met plakband.
(…)
De mond van het slachtoffer werd vastgeplakt, omdat het een seksueel spel was. Het was de bedoeling dat het slachtoffer ons zou smeken om hem aan te raken. Hij moest ons nodig hebben. Je ziet aan iemand wanneer die persoon aangeraakt wilt worden of niet.
U vraagt hoe lang het geduurd heeft, voordat het slachtoffer onwel werd.
Het heeft een paar minuten geduurd, voordat het slachtoffer onwel werd. Het verhaal dat het slachtoffer nog een polsslag had is waar. Ik heb hiernaar gekeken.
U vraagt wanneer ik deze verklaring voor het eerst heb afgelegd. Deze verklaring leg ik thans voor het eerst af. Ik schaam me voor de politie.
U vraagt of ik homoseksueel ben.
Ja, ik ben homoseksueel. [Medeverdachte] ook.
(…)
Ik heb de diefstal geënsceneerd, omdat ik geschrokken was. Het was niet de bedoeling.
Ik heb getracht het slachtoffer te reanimeren door hem plat te leggen en te drukken op zijn borst. Hij lag toen op zijn rug in de slaapkamer op de grond. Het seksueel spelletje vond plaats in de slaapkamer.
U vraagt waar het slachtoffer en ik waren tijdens de seksuele spelletjes.
Ik toon u de plek hiervan op een plattegrond die de rechter mij toont en die deel uit maakt van het procesdossier. De seksuele spelletjes vonden plaats in de slaapkamer. Alles heeft zich in de slaapkamer afgespeeld. (…) Tijdens de seksuele spelletjes zat het slachtoffer aan de voeteinde van het bed en [medeverdachte] en ik zaten aan de andere kant. Ik heb de handen van het slachtoffer gebonden aan de voorkant van zijn lichaam. Dus niet achter zijn rug.
Bij de politie wilde ik de seksuele spelletjes niet bekend maken. Het klopt niet dat ik het slachtoffer achter zijn rug heb vastgebonden.
U vraagt waarom ik dat verklaard heb ten overstaan van de politie.
Ik wilde niet laten blijken dat het om seksuele spelletjes ging. Nadat ik het slachtoffer aan zijn handen had vastgebonden, heeft [medeverdachte] zijn mond afgeplakt door een stuk plakband op zijn mond en neus te plaatsen.
(…)
[Medeverdachte] en ik zijn begonnen met het strelen. Het slachtoffer ging kijken, terwijl hij heen en weer aan het lopen was. Daarna ging het slachtoffer op het bed zitten om naar [medeverdachte] en mij te kijken. Ik was geknield met mijn rug naar het slachtoffer toe.
Toen het slachtoffer van het bed viel, bleef hij op de vloer liggen. [Medeverdachte] en ik hebben het slachtoffer getild en op het bed geplaatst.
(…)
[Medeverdachte] en ik hebben niet afgesproken wat wij ter terechtzitting van heden zouden gaan verklaren. We hebben het er wel over gehad dat het een schaamtevolle situatie is. Ik heb de diefstal geënsceneerd, omdat ik niet wilde dat mensen achter het een en ander zouden komen. [Medeverdachte] en ik hebben afgesproken dat wij goederen van de pastorie zouden weg nemen en dat wij het met niemand er over zouden hebben.
(…)
Ik denk dat [medeverdachte] niet wil verklaren dat hij homoseksueel is.
(…)
Ik heb niemand dit verhaal eerder verteld. Ik had het heel moeilijk. Ik ben in verband met mijn homofiele geaardheid naar mijn huisarts geweest.”
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2007 houdt als de aldaar afgelegde verklaring van de verdachte het volgende in:
“Het overlijden van de pastoor is niet te wijten aan enige door mij verrichte handeling. Ik heb hem aan zijn polsen met tape vastgebonden en [medeverdachte] heeft zijn mond vastgeplakt. Het vastplakken van zijn polsen heb ik op zijn verzoek gedaan omdat wij gay-spelletjes met elkaar gingen doen. U laat mij foto’s zien waarop ‘mogelijke tape-resten aan zijn hals te zien zijn; daar weet ik niet van af. Hij kan niet van de tape op zijn mond en gezicht zijn overleden; ik heb de tape van zijn mond weggehaald toen hij – naar ik dacht – bewusteloos was. Zijn polsen waren voor zijn lichaam vastgebonden en zijn handen waren vrij.
Ik heb niet eerder verklaard over de seksspelletjes, omdat ik mij ervoor schaamde. Mensen zouden erachter komen hoe laag mijn status was en die van de pastoor.
Wij hebben bij aankomst eerst gegeten en gedronken, daarna hebben we wat gepraat. De pastoor heeft 3 stuks steak klaargemaakt met friet; wij hebben alle drie gegeten. Wij hebben hem geholpen met de afwas en zijn daarna in de slaapkamer gegaan waar wij seksspelletjes met elkaar gingen doen. Nadat de pastoor zijn handen gebonden waren gingen [medeverdachte] en ik met elkaar seksspelletjes doen. De pastoor, die eerst op de rand van het bed zat, liep rond in de kamer. Ik hoorde opeens dat hij niet goed werd en dat hij op de grond viel. Ik dacht dat hij bewusteloos was en heb de tape van zijn mond afgehaald. Ik heb geprobeerd hem te reanimeren door hem op zijn borst te drukken. Ik heb hem op zijn zij gelegd. Ik was erg geschrokken, ik raakte in paniek. Wij hebben hem daarna op bed gelegd. U toont mij de foto van de pastoor op zijn buik op het bed; volgens mij hebben wij hem op zijn zij gelegd.
Op uw vraag verklaar ik dat ik niet gezien heb dat [medeverdachte] een kussen op zijn gezicht had gedrukt. U zegt mij dat ik dat meerdere malen heb verklaard. Ik zeg u dat ik dat niet gezien heb. Ik heb geen spullen van de pastoor meegenomen; [Betrokkene] heeft geld meegenomen. Ik weet van [medeverdachte] dat de pastoor voor sekshandelingen betaalt.
In Nederland heb ik meermalen seksspelletjes gedaan waarbij de mond werd afgeplakt. [Medeverdachte] heeft voor deze gelegenheid de tape meegebracht.
Ik heb geen t-shirt over het hoofd van de pastoor heen getrokken.
Het is voor het eerst dat ik samen met [medeverdachte] dit soort seksspelletjes gedaan heb. Ik heb op Curaçao getracht op het rechte pad te blijven, omdat ik getrouwd ben en kinderen heb. Het is op Curaçao niet makkelijk voor mensen zoals ik zich te uiten.
Op uw opmerking dat ik niet met dat doel erheen ben gegaan verklaar ik dat ik in geldnood zat en dat ik wist dat de pastoor voor dergelijke zaken betaalde. [Betrokkene] heeft de afspraak met de pastoor gemaakt. Ik ging mee omdat ik het spel wilde meemaken en er geld mee wilde verdienen.
(…)
Om ongeveer 12 uur zijn wij met de auto van de pastoor weggegaan. Behalve f. 400 uit de kluis hebben wij niets anders meegenomen. Wij hebben niet samen het huis doorzocht. [Betrokkene] heeft het geld uit de kluis gehaald. Ik heb f. 400 van de buit gekregen. [Medeverdachte] gaf mij wel een mobiele telefoon om voor hem te bewaren. Dat was de dag daarna als ik mij niet vergis. Ik weet niet waar hij de telefoon vandaan heeft. (…)
De vingerafdrukken die zijn aangetroffen op de kast in de slaapkamer, waarvan u mij een foto laat zien, zijn van mij. Ik heb bij het betreden van de kamer in de kast gekeken.
Ik had geen pistool of revolver bij mij.”
3.3. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof zonder nadere motivering de door de verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs heeft gebezigd en de door de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen waarbij hij is teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaringen, onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft gesteld. Met die eerdere afgelegde verklaringen doelt de klacht op de hiervoor onder 2.2 sub g en h weergegeven verklaringen van de verdachte.
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet in een zaak als de onderhavige waarin art. 359, tweede lid, van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is, worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake de selectie en waardering van het bewijsmateriaal behoeft, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering.
3.5. De onderhavige zaak wordt gekenmerkt door het volgende.
i. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer te zijn gegaan om deze te overvallen. Ook overigens heeft hij bij de politie een voor hem belastende verklaring afgelegd.
ii. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte op deze verklaring teruggekomen en heeft hij een – gedetailleerde – andere lezing van de gebeurtenissen gegeven. Het zou niet de bedoeling zijn geweest om het slachtoffer te overvallen. De medeverdachte zou door het slachtoffer zijn uitgenodigd voor “seksspelletjes”, die gepaard zouden gaan met gewelddadige handelingen. De dood van het slachtoffer zou daarvan het gevolg zijn geweest. In hoger beroep heeft de verdachte in gelijke zin verklaard.
iii. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte de redenen opgegeven waarom hij op zijn bij de politie afgelegde verklaringen is teruggekomen.
3.6. Het Hof heeft de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen tot het bewijs gebezigd.
De door de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep gegeven alternatieve lezing van de gebeurtenissen vindt haar weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Die weerlegging valt echter, waar het de bewezenverklaarde door de verdachte gepleegde doodslag betreft, in belangrijke mate te ontlenen aan de tot het bewijs gebezigde verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd.
3.7. In deze zaak is sprake van een bijzonder geval als hiervoor onder 3.4 bedoeld.
Het Hof kon de weerlegging van de door de verdachte aangevoerde alternatieve gang van zaken niet in belangrijke mate doen steunen op de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen, zonder verantwoording af te leggen van zijn oordeel dat en waarom het aan die verklaringen geloof heeft gehecht, niettegenstaande de omstandigheid dat de verdachte nadien in eerste aanleg en in hoger beroep gemotiveerd op die verklaringen is teruggekomen.
Nu een dergelijke verantwoording ontbreekt, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. De klacht slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 februari 2010.
Klik hier voor het arrest met de conclusie van de Advocaat-Generaal
Het is een trieste zaak. Maar hoe pijnlijk de uitkomst van deze zaak mogelijk ook zal zijn, er moet recht worden gedaan op basis van de feiten. Als de alternatieve lezing van de feiten juist blijkt te zijn, dan moeten we die feiten onder ogen zien. Zo werkt het nu eenmaal in een rechtsstaat!
Kleine mannetjes ziekte
23 december 2010
U kent ze wel, van die kleine mannetjes. Ze kijken je nooit aan. Of op zijn best heel vluchtig. Ze zijn altijd druk in de weer. Verkeren ze in grotere gezelschappen, dan hebben ze altijd een mobieltje aan hun oor. Lekker veilig. Gesprekken met andere aanwezigen houden ze zo kort mogelijk. Ze lopen vooral veel rond tot ze kans zien weg te sluipen. Weg van de mensen waarmee ze niets hebben.
Tot deze groep van kleine mannetjes behoren er ook die veel ambitie hebben. Vooral van meer persoonlijke aard. Mannetjes die steeds op zoek zijn naar erkenning en waardering. En als ze die niet direct op een serveerblad krijgen aangereikt, dan heet het dat anderen geen respect tonen. En daar moet dan dringend iets aan gebeuren.
Als een dergelijk mannetje zich niet kan inhouden en overloopt van ambitie, en dus lijdt aan de kleine mannetjes ziekte, dan begint hij anderen om zich heen te verzamelen. Het liefst mensen met een behoorlijke frustratie. Of kansarmen die bij anderen geen gehoor vinden. Of mensen die moeite hebben zich normconform te gedragen. Het kleine mannetje weet precies waardoor die problemen allemaal worden veroorzaakt: door anderen. Door de gevestigde orde. Door de welgestelden of door verschrikkelijke daden in de geschiedenis. En hij heeft, nee, hij IS de oplossing voor alle problemen.
Kleine mannetjes die hun gehoor hebben gevonden kunnen opeens grote woorden spreken. Ze voelen zich de leider van de groep. En ze gaan zich ook als leider gedragen. Bij voorkeur met lichte of sterkere dictatoriale neigingen. Dat gedrag kunnen ze ook prima rechtvaardigen tegenover hun eigen groep. Iedereen weet toch dat het nu juist de democratie is die de ellende heeft veroorzaakt waarin de groep zich bevindt. Niemand die hem tegenspreekt. In ieder geval niet zonder de gerede kans te lopen door de groep te worden uitgestoten.
Grote woorden die uit zulke kleine mannetjes komen worden ook steeds agressiever. De toon harder. Praten met ‘die anderen’ heeft geen zin, aldus het kleine mannetje. Daden, daar gaat het om. Het liefst harde actie. Pak je moker en schrijf je eigen geschiedenis. De tijd is er toevallig net rijp voor. Het moet nu maar eens afgelopen zijn. Wat de groep toekomt, maar de groep niet heeft, moet maar gewoon bij ‘die anderen’ worden weggepakt. Dat is ook geoorloofd. Het wordt immers teruggepakt. De tijd van grote rechtvaardigheid is aangebroken.
Bovendien moeten die anderen zich nu eindelijk maar eens aan de groep aanpassen. Het is toch van de gekke dat ze er eigen denkbeelden en cultuuruitingen op nahouden?! De groep is vanaf nu de maat der dingen. En wie zich niet naar de mores van de groep gedraagt, moet maar elders op de wereld een dak boven zijn hoofd zoeken. Voor hen is in de wereld van het kleine mannetje geen plaats.
Het kleine mannetje is goed in het uitvergroten en ‘verklaren’ van de ellende waarin anderen zich bevinden. Zo vindt en wint hij elke dag weer nieuwe zieltjes voor zijn groep. De groep groeit. En zo groeien de tegenstellingen. Het kleine mannetje is bedreven in het creëren van verdeeldheid. Het laten toenemen van het gevoel van ontevredenheid binnen zijn groep. Tot er een kookpunt wordt bereikt. En dingen uit de hand gaan lopen. Een geheel georkestreerde revolutie. Bloedvergieten hoort daar natuurlijk bij.
De moraal van dit verhaal: genocide is altijd politiek (Genocide: Worse Than War). In ieder mens schuilt een zekere vorm van barbaarsheid. Dat is niet aan kleine zieke mannetjes voorbehouden. Maar houd ze intussen wel in de gaten. De kleine mannetjes ziekte heerst overal, mogelijk ook bij u in de buurt!
Karel Frielink
PS
Iedere gelijkenis in dit verhaal met bestaande personen of gebeurtenissen berust op louter toeval.
(Ook gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad van 27 december 2010)
PS 2 (29 december 2010)
De schrijver schrijft, de lezer interpreteert. De lezer reageert op de schrijver op basis van zijn eigen interpretatie en zijn eigen (denk)beelden. Als een lezer weinig of niets weet over de schrijver, zijn achtergrond en zijn activiteiten, dan valt hij voor zijn interpretatie terug op zichzelf en wellicht op andere lezers. De kans dat hetgeen de schrijver heeft geschreven uit ‘zijn’ context wordt gehaald en in een geheel andere context (die van de lezer) wordt geplaatst neemt dan toe. De schrijver weet hoe hij begrepen zou willen worden, maar dat de niet geringe kans bestaat dat hij anders of zelfs verkeerd wordt begrepen blijkt uit deze collage. Zelfs extreem persoonlijke aanvallen worden niet geschuwd; er worden daarbij – ook historisch gezien – verschrikkelijke kwalificaties gebruikt. Dat hoort kennelijk bij de tijdgeest. Deze kwalificaties zijn misplaatst; ze doen de schrijver geen recht. Ik vraag mij ook af wie de documentaire ‘Genocide: Worse Than War’ heeft gezien: mijn verhaal is namelijk als inleding op die documentaire bedoeld.
In zijn lezing ’50 jaar en verder’ (uitgesproken ter gelegenheid van de viering van 50 jaar Statuut in de Aula van de Universiteit van de Nederlandse Antillen) gaat mr dr Douwe A.A. Boersema onder andere in op de beelden waarin we gevangen zitten. Hier volgt een deel van zijn lezing:
“De term kolonialisme is in de recente geschiedenis een eenheidsbegrip geworden voor vreemde overheersing in een bepaalde periode van de geschiedenis. Om een voorbeeld te noemen: voor het begrip van veel Antillianen is het begin van de kolonisatie vaak verbonden met de komst van de Spanjaarden in de 15e en het begin van de 16e eeuw en die van Nederlanders, goed een eeuw later, rond 1634. In de beleving is dat dan zo ongeveer wereldwijd het begin van de kolonisatie, terwijl in werkelijkheid de kolonisatie van bijvoorbeeld Afrika pas begint in de tweede helft van de 19e eeuw, in een tijd dat de Transatlantische slavenhandel al weer tot het verleden behoorde. De Europese invloed in Azië dateert vooral van de 18e eeuw. Bovendien was dit imperialisme in de geschiedenis niet iets nieuws. De avonturen van Alexander de Grote en de Romeinse en Chinese veroveringen zijn maar een paar voorbeelden van imperialisme dat plaats vond lang voordat Europa zijn macht naar Azië, Afrika en Amerika uitbreidde. Terwijl Spanje in het begin van de 15e eeuw zijn Amerikaanse rijk vestigde, rukten de Ottomaanse Turken ten koste van de Europeanen op tot aan de buitenwijken van Wenen. Zelfs op het hoogtepunt van het Europese imperialisme, tussen ongeveer 1880 en 1914, namen ook niet-Europese mogendheden deel aan de wedloop om koloniën. Het is een vals beeld van de geschiedenis om te denken dat het Europese kolonialisme en imperialisme een wreed incident was in een overigens ongestoorde mensheidsontwikkeling. Integendeel: op onze planeet is het blijkbaar een ‘way of life’. En dat is het echte probleem; het gebeurt wereldwijd nog steeds, zij het vaak onder een andere noemer.
Bij al die vormen van kolonialisme valt vervolgens wel een algemene trek te constateren die te maken heeft met het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen kolonisators en kolonisten. Vanuit de gekoloniseerde gebieden is dat onderscheid moeilijker te zien; het gaat immers om wat ter plaatse zichtbaar is als dezelfde soort mensen. Of het nu om kolonisten of om vertegenwoordigers van de koloniserende macht gaat, het zijn allemaal dezelfde Europeanen, allemaal dezelfde Nederlanders. Door de abstracte staatsvorming in de 19e en 20e eeuw is datzelfde verschil ook vanuit het koloniserende land niet goed meer te zien. Dat abstracte staatsbegrip ontneemt immers het zicht op wie nu wat gedaan heeft. Het is het probleem van de anonimiserende werking van een nationale identiteit. Als bijvoorbeeld sommige Nederlanders iets verkeerds gedaan hebben, moeten alle Nederlanders schuld bekennen en zich diep schamen. Zoals ook omgekeerd alle leden van de gekoloniseerde gemeenschap onderdrukt en uitgebuit zouden zijn. Het is het bekende probleem van de generalisatie naar cultuur en nationaliteit. Die generalisaties worden ook bewust gebruikt, bijvoorbeeld om tegenstellingen te scheppen, waar de macht een voordeel uit kan halen. Het is belangrijk om dat te zien. Macht leeft van tegenstellingen. Waar ze niet zijn, worden ze georganiseerd.” (einde citaat)
Douwe Boersema bespreekt een belangrijk punt: collectieve verantwoordelijkheid en collectief slachtofferschap. Veel Europese Nederlanders stammen helemaal niet af van slavenhandelaren of van slavenhouders, maar van bijvoorbeeld lijfeigenen. Hun voorouders waren zelf eigendom van een heerser of landheer. Dat is een vorm van horigheid die in de middeleeuwen veel voorkwam. Desondanks worden Europese Nederlanders als groep door sommigen nog steeds verantwoordelijk gehouden voor de slavernij. Kennelijk zitten zij vast in verkeerde denkbeelden. En er zijn ook mensen die er (politiek) belang bij hebben dat mensen zo blijven denken…
Het zou overigens zo mooi zijn als macht zou worden gebruikt voor de goede doelen in het leven: welzijn, welvaart, gezondheid, onderwijs, huisvesting en een schoon milieu voor iedereen, om er maar een paar te noemen. Ook op Curacao. Daaraan probeer ik op Curacao al 13 jaar een bescheiden bijdrage te leveren. En gelukkig ben ik niet de enige. Peace & Respect!
Rapport 17 april 2002 Staatkundige Structuur Nederlandse Antillen
20 december 2010
Op verzoek van de Commissie Staatkundige Veranderingen Nederlandse Antillen heb ik in 2002 een rapportje geschreven, waarin ik een paar van mijn gedachten over de toekomstige staatkundige structuur heb vastgelegd.
De onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere: de opzet van de nieuwe staatkundige structuur, het Statuut, de sociale zekerheid, de munteenheid, de Centrale Bank, een Raad voor de Wetgeving, de gezondheidszorg, de luchtvaart, het universitair onderwijs, de immigratie en een Douane Unie. Om het rapport te lezen: klik hier.
Karel Frielink
Interview met Dr. Rene Rosalia
19 october 2010
Deze keer geen ‘mijn opinie’, maar een link naar een interview met Dr. Rene Rosalia, de Curacaose Minister van Onderwijs, Cultuur en Sport. Aan zijn oproep om Tambu te dansen ga ik met mijn fysieke gesteldheid geen gevolg geven … maar de Minister zegt een groot aantal interessante en zinvolle dingen. Hij spreekt de taal van een bruggenbouwer. Ik meld mij langs deze weg vast aan voor de integratiecursus die hij gaat opzetten.
Karel Frielink
Curacao heeft ‘deugdzame leiders’ nodig
25 september 2010
Gisteren heb ik gesproken over ‘deugdzaam leiderschap’ naar aanleiding van recente voorvallen op Aruba en Curacao (waaronder uitspraken Jules Eisden en Dr. Rene Rosalia).
Zie: 24 september 2010 – Rede van de Deken van de Orde van Advocaten Curacao ter gelegenheid van de installatie van vier rechters bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Zie ook hetAntilliaans Dagblad, La Prensa, Extra en de Amigoe van 25 september 2010, de Vigilante van 28 september 2010,Persbureau Curacao en het Antilliaans Dagblad van 28 september 2010 en 29 september 2010.
Mijn conclusie is dat er onvoldoende breed begrip is voor het feit dat het in een democratie eigenlijk niet gaat over meerderheden, maar over minderheden. Dat het in een democratie eigenlijk gaat om minderheden, blijkt overigens al uit het feit dat veelal de meerderheid zelf (de coalitie) is samengesteld uit minderheden. Dat gegeven alleen al noopt tot verantwoordelijkheid, bezonnenheid en tolerantie. De wijze waarop je als overheid omgaat met minderheden (en ook met de sociaal-economisch zwakkeren), bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit van de democratie en van de samenleving. Dat betekent bijvoorbeeld dat de overheid niet terughoudend mag zijn als het gaat om de bescherming van minderheden, in het bijzonder wanneer sprake is van discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Het is niet voor niets dat het verbod op discriminatie is vastgelegd in artikel 1 van de Staatsregeling van Curaçao. De grote uitdaging waar we nu voor staan, is hoe we met elkaar onze democratische en pluriforme samenleving op rechtvaardige wijze vorm gaan geven.
Karel Frielink
ps (ook bekend als: PS)
Volgens Dr. Rene Rosalia, gedeputeerde van Onderwijs en Cultuur, is de belangrijkste vijand van de Afro-Curacaose cultuur de gevestigde orde (interview 26 september 2010). Deze gevestigde orde bestaat uit Curacaoënaars gemengd met internationaal kapitaal en Nederlandse koloniale overheersers. Deze moeten volgens hem snel worden weggewerkt als we tot onze eigen identiteit willen komen….
Good Corporate Governance op Curacao: er moet een einde komen aan de politieke benoemings- en ontslagcarrousel!
13 september 2010
Het Land en het Eilandgebied bedienen zich al decennia van een benoemings- en ontslagcarrousel waar het gaat om bestuurders en commissarissen van overheidsvennootschappen en –stichtingen. Dit beleid komt er in essentie op neer dat telkens bij een wisseling van de politieke wacht (nieuw Bestuurscollege of een nieuwe Landsregering) wordt bezien welke bestuurders en/of commissarissen moeten worden vervangen. Niet omdat die bestuurders of commissarissen niet geschikt zijn, maar omdat ze een andere politieke kleur hebben.
De OECD (Organization for Economic Co-operation and Development) heeft in 2005 de ‘Guidelines on Corporate Governance of State owned Enterprises’ uitgevaardigd. Daarin is het volgende vastgelegd:
“The State should act as an informed and active owner and establish a clear and consistent ownership policy, ensuring that the governance of the state owned enterprises is carried out in a transparent and accountable manner, with the necessary degree of professionalism and effectiveness”.
Van de overheid wordt dus geëist dat beleid wordt geformuleerd, zodat duidelijk is hoe de overheid zich als aandeelhouder zal gedragen, waarbij als uitgangspunten gelden ‘transparantie’ en het ‘afleggen van (publieke) verantwoording’, terwijl van de overheid tevens wordt verwacht dat die zich professioneel en resultaatgericht opstelt. Dat betekent volgens de OECD ook dat de overheid niet betrokken mag zijn bij het dagelijks beheer (de ‘day-to-day business’) en dat de overheid de onderneming volledige operationele autonomie moet gunnen.
Het is mede met het oog op die onwenselijke politieke beïnvloeding dat regels van ‘good corporate governance’ zijn ingevoerd. Voor Curacao zijn de regels van ‘good corporate governance’ op 1 januari 2010 van kracht geworden (Eilandsverordening Corporate Governance, A.B. 2009, 92, en het Eilandsbesluit Code Corporate Governance Curacao, A.B. 2009, 96). Deze regels hebben in hoofdzaak betrekking op de (procedures inzake de) benoeming en het ontslag van bestuurders en commissarissen, het dividendbeleid alsmede het verkrijgen of vervreemden van deelnemingen in rechtspersonen. In de Eilandsverordening is vastgelegd dat er een onafhankelijke stichting wordt opgericht die toezicht gaat houden op de naleving van de corporate governance regels. Het gaat hier om de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (‘SBTNO’). Omdat de SBTNO nog niet operationeel is, worden haar taken voorlopig door de Stichting Overheids Accountants Bureau (‘SOAB’) waargenomen.
Als het Bestuurscollege van Curacao, al dan niet via StIP, moet (mee)beslissen over de benoeming of het ontslag van bestuurders en commissarissen, dan moet eerst advies aan de SBTNO (op dit moment: SOAB) worden gevraagd. Bovendien moet er wat betreft een voorgenomen benoeming een profielschets worden gehanteerd en moeten er procedureregels zijn. De SBTNO moet in zijn advies ingaan op de vraag of de regels van corporate governance zijn nageleefd. Betreft het een voorgenomen ontslag, dan moet de SBTNO ook beoordelen of de aangevoerde argumenten voor dat ontslag redelijk zijn. Als er voor het Bestuurscollege zwaarwegende argumenten zijn om van het advies van de SBTNO af te wijken, moet dat schriftelijk en gemotiveerd aan de SBTNO worden gemeld.
De vraag is uiteraard of politieke benoemingen (en ontslagen) hiermee tot het verleden behoren. In dat verband is de vraag relevant of voor de overheid de plicht bestaat om, kort gezegd, de beste kandidaat tot bestuurder of commissaris te benoemen in plaats van de kandidaat van de eigen politieke partij van de betrokken Gedeputeerde (als Curaçao de status van Land binnen het Koninkrijk heeft verworven: de Minister). Ik denk niet dat het vennootschapsrecht een dergelijke plicht aan de overheid als aandeelhouder oplegt. De aandeelhouder is vrij te benoemen wie hij wil zolang hij zijn stemrecht niet misbruikt. Het benoemen van politieke vrienden kan op zichzelf genomen niet worden aangemerkt als misbruik in vennootschapsrechtelijke zin. Het vanzelfsprekende idee achter de regels van corporate governance is echter dat nu juist wel de beste kandidaat wordt benoemd.
Ondanks dat de nieuwe regels er goed en degelijk uitzien, zal veel afhangen van de mentaliteit van de betrokken politici. Cruciaal is echter ook wie er tot lid van het bestuur respectievelijk tot commissaris van de SBTNO worden benoemd, waarbij het niet alleen om kennis en ervaring gaat, maar bovenal om integriteit en politieke onafhankelijkheid. Daarnaast is van belang dat de SBTNO zich tot een niet van de politiek afhankelijke organisatie kan ontwikkelen, ook in termen van financiering. Het zijn met name de overheidsbedrijven en overheidsstichtingen die belang hebben bij een goed georganiseerde, onafhankelijke en kritische SBTNO, omdat zij daarmee (hopelijk) de politiek op afstand kunnen houden.
Dat al decennialang sprake is van een benoemings- en ontslagcarrousel waar het gaat om bestuurders en commissarissen van overheidsvennootschappen en –stichtingen is in ieder geval geen argument voor een (voorgenomen) benoeming of ontslag. Dat een bestuurder of commissaris een politieke kleur heeft die de Gedeputeerde (na 10-10-10: de Minister) niet bevalt is ook geen reden voor ontslag. Politieke benoemingen en andere vormen van vriendjespolitiek vormen bovendien een ernstige bedreiging voor de rechtsstaat en er zijn dus regels nodig om dergelijke bedreigingen het hoofd te bieden. Maar regels alleen zijn niet voldoende.
Een kritische succesfactor is publieke controle. Daarvoor is informatie en voorlichting nodig. Een belangrijk aspect van de nieuwe regelgeving is de openbaarmaking van de adviezen van de SBTNO op de eigen website, zij het dat daarbij de persoonlijke levenssfeer (de privacy) van bijvoorbeeld kandidaat-bestuurders zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. Het verdient opmerking dat in de Memorie van Toelichting (2008, 23, nr. 3) uitdrukkelijk is overwogen dat de SBTNO géén controlerende of toezichthoudende taken heeft waar het de overheid betreft. De politiek geeft dus zelf aan niet door de SBTNO gecontroleerd te willen worden! Aangezien de SBTNO ook ongevraagd met adviezen mag komen, staat echter niets eraan in de weg dat deze organisatie het doen en laten van de overheid nu juist wel kritisch volgt en de overheid door middel van een ook openbaar te maken advies wijst op haar tekortkomingen.
Voor effectieve publieke controle is ook nodig dat er journalisten zijn die niet alleen verstand van zaken hebben, maar de overheid en de overheidsvennootschappen op dit vlak kritisch volgen en daarvan op adequate wijze verslag doen. Een belangrijk uitgangspunt van de Eilandsverordening corporate governance is dat het beleid en de bedrijfsvoering van overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen transparanter wordt. Dat houdt ook in dat meer openheid moet worden betracht, ook over de wijze waarop de overheid zich als aandeelhouder opstelt.
Vanwege de bijzondere positie van overheidsvennootschappen, waarbij het uiteindelijk toch om publiek geld gaat, is er bovendien veel voor te zeggen dat die verplicht zouden moeten worden hun jaarrekening te deponeren bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel, zodat die door een ieder kan worden ingezien. Publieke controleerbaarheid, al dan niet via de media, is immers een belang waarmee naar de heersende opvatting rekening behoort te worden gehouden.
Een andere kritische succesfactor is de rechterlijke toetsing. De regels van Corporate Governance bevatten zelf geen strafrechtelijke of andere sancties. De Corporate Governance wet- en regelgeving heeft in de eerste plaats betrekking op het gedrag van de overheid (de politiek) zelf en laat het vennootschapsrecht (Boek 2 BW) intact. De Corporate Governance regels dragen de overheid op om zijn invloed als aandeelhouder aan te wenden om ervoor te zorgen dat overheidsvennootschappen die regels zoveel mogelijk naleven en bijvoorbeeld vastleggen in hun statuten. Hoewel er dus geen apart sanctieregime is ingevoerd, zullen de Corporate Governance regels wel relevant zijn, bijvoorbeeld wanneer een rechter op grond van Boek 2 BW een besluit moet toetsen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Met name waar het gaat om besluiten tot benoeming of ontslag van bestuurders of commissarissen van overheidsvennootschappen of overheidsstichtingen, is een te grote terughoudendheid van de rechter bepaald niet gewenst. In de zaak van Ivar Asjes vs StIP en Selikor heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie alvast enkele grenzen aangegeven (vonnis van 10 augustus 2010; AR 1215/07-H-505/09; JOR 2010, 296 m.nt. KF).
In de rechtsoverwegingen 4.9.1 tot en met 4.9.6 geeft het Hof aan welke feiten voor de beoordeling van het verzet relevant zijn. Zo beschikte Asjes niet voor 8 juni 2007 over een functiebeschrijving (dus pas na zijn benoeming), is niet gebleken dat Asjes een inhoudelijke sollicitatieprocedure (met gesprekken) heeft doorlopen en is niet gebleken dat Selikor, StIP en/of het BC één of meer mensen heeft benaderd voor de functie van directeur bij Selikor. Waar het Gerecht in het vonnis van 11 februari 2008 nog onomwonden sprak over een politieke benoeming, formuleert het Hof de norm aldus (r.o. 4.10.1), dat de redelijkheid en billijkheid onder meer meebrengen dat bij de invulling van een belangrijke functie zoals die van directeur, een zorgvuldig en voldoende transparant onderzoek wordt gedaan naar de juiste persoon en naar de vraag of die persoon ook acceptabel is binnen het bedrijf.
Die norm brengt volgens het Hof (r.o. 4.10.2) ook met zich dat in elk geval na de benoeming de daarvoor verantwoordelijke mensen inzage moeten kunnen geven in de aard en wijze waarop de benoemingsprocedure is gevoerd en hun beweegredenen om tot die benoeming over te gaan en in elk geval marginaal moeten kunnen motiveren waarom de betreffende kandidaat het is geworden. Het Hof stelt vast dat ‘tot op de dag van vandaag’ geen inzicht is gegeven in het hoe en waarom van de benoeming van Asjes (r.o. 4.10.2), dat de voor benoeming verantwoordelijken kennelijk niet hebben gecontroleerd en/of onderzocht of Asjes een goede directeur zou kunnen zijn en geen vergelijking met andere kandidaten hebben gemaakt. De door het Hof geformuleerde norm is niet nageleefd en de vordering van Asjes wordt derhalve afgewezen.
Met dit Hofvonnis staat vast dat het sinds jaar en dag gehanteerde bestendige benoemings- en ontslagbeleid bij wisseling van de politieke wacht niet, en zeker niet zonder meer, kan worden voortgezet. Dat beleid was niet transparant, terwijl vanwege de belangenverstrengeling en het nemen van beslissingen op niet-zakelijke gronden ook de integriteit in het geding was. Met zijn beslissing plaatst het Hof het belang van de betrokken overheidsvennootschap en de daarmee verbonden onderneming centraal, maar eveneens de (destijds nog niet wettelijk vastgelegde) beginselen van corporate governance. Het zou goed zijn als het Hof (en het Gerecht) deze lijn zou vasthouden en in de toekomst waar mogelijk duidelijk de grenzen zou aangeven van hetgeen wel en niet toelaatbaar is. Intussen moet het doen en laten van de politici ook vanuit het publiek kritisch worden gevolgd. Een politieke vos verliest misschien wel zijn haren, maar niet makkelijk zijn streken!
Karel Frielink
Zie de website van SOAB voor de tot op heden gepubliceerde adviezen.
Zie het Antilliaans Dagblad van 14 september 2010: pagina 14 en pagina 15.
Zie voorts:
- Oproep Orde van Advocaten van 19 december 2008: Stop politieke aanstellingen
- Mijn BZSE lezing van 2 oktober 2009 over Corporate Governance op Sint Maarten
- Mijn Certa Legal lezing van 13 april 2010 over Corporate Governance op Curacao
De financiering van verkiezingscampagnes
Op 13 juli 2010 hier geplaatst, maar onderdeel van een voordracht over corruptie die ik heb gehouden op verzoek van NIVRA-VERA op 24 mei 2004: nog steeds actueel!
“In 1997 ontstond grote commotie in het Verenigd Koninkrijk, omdat de Labour Party een donatie van 1 miljoen Britse ponden van Bernie Ecclestone (de Britse Formule 1-magnaat) had ontvangen. Toeval (of niet?), in de week waarin deze gift bekend werd, maakte de Britse Minister van Volksgezondheid bekend dat de Formule 1 races niet door het verbod op reclame voor tabaksproducten zou worden getroffen, hoewel de Labour Party de kiezers tijdens de campagne anders had beloofd. De Labour Party heeft dit bedrag teruggestort, maar de discussie over de financiering van politieke campagnes verstomde niet.
Gelijk in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten al jaren een hevige discussie wordt gevoerd over de financiering van politieke campagnes, zou deze bij ons in de Nederlandse Antilllen ook gevoerd mogen worden. De beginselen van behoorlijk openbaar bestuur brengen immers mee dat ambtsdragers zonder verplichte ‘last of ruggespraak’ het landsbelang of eilandsbelang behoren te dienen en hun oren niet moeten laten hangen naar de ‘toevallige grootheden’ die hun politieke campagne hebben gefinancierd. Zelfs iedere schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden.
Afgezien van een verbod op dergelijke financieringen, waaraan natuurlijk nadelen kleven, is er maar één goede remedie en dat is: transparantie. Ik zou ervoor willen pleiten dat in de Nederlandse Antillen een wettelijke regeling tot stand komt die politieke partijen verplicht om publiekelijk verantwoording af te leggen van giften die zij hebben ontvangen. In Nederland is een politieke partij thans verplicht om een gift die op jaarbasis boven Euro 4537,80 uitkomt en die van een bedrijf of maatschappelijke instelling afkomstig is openbaar te maken (art. 18 Wet subsidiëring politieke partijen). Giften van natuurlijke personen vallen niet onder de openbaarmakingsverplichting. Ondanks allerlei privacy-argumenten is er wat voor te zeggen om ook die giften openbaar te maken, althans wanneer een bepaald drempelbedrag wordt overschreden.
Het is ook het overwegen waard om de bedragen die gedoneerd mogen worden aan een maximum te koppelen: bijvoorbeeld NAf 2500,- per individu per partij per campagne en NAf 10.000 per bedrijf (groep van bedrijven) per partij per campagne, al dan niet met een overall maximum (bijvoorbeeld natuurlijke personen maximaal NAf 25.000 en bedrijven maximaal NAf 100.000).
Of er wordt gekozen voor een systeem waarin belangengroepen en bedrijven in het geheel geen donaties mogen doen. Of er komt een systeem waarin er bijvoorbeeld van overheidswege een ‘campagnekas’ wordt beheerd, waarin iedereen vrijelijk kan storten en die vanuit de algemene middelen wordt aangevuld, waar politieke partijen voor hun campagne een beroep op kunnen doen, waarbij er natuurlijk wel een adequate verdeelsleutel moet zijn (campagnesubsidie). Denkbaar is ook een maximum aan de uitgavenkant, waardoor voor politieke partijen op voorhand vaststaat hoeveel ze maximaal aan een campagne mogen uitgeven. Ik zeg niet dat het zo moet, maar wel dat het zinvol is om daarover na te denken. (…)”
Wordt het anno 2010 niet eens tijd om hier echt werk van te maken? Welke politieke partij heeft lef genoeg om als eerste en vrijwillig volledige openheid van zaken te geven?
Karel Frielink
.
Zie ook de Amigoe (13 juli 2010) en het Antilliaans Dagblad (14 juli 2010)
En luister naar ‘Partijfinanciering moet transparant’ – interview Paradise FM (14 juli 2010)
De PVV kreeg 1,5 miljoen stemmen en 24 zetels
12 juni 2010
Voor de PVV-stemmers die het nog steeds niet doorhebben, Geert Wilders staat gelijk aan (2x) Drs. Hans Janmaat (Centrumpartij / Centrumdemocraten) en aan Filip Dewinter van het extreemrechtse Vlaams Belang. Kijk in het PVV verkiezingsprogramma 2010-2015, waaruit ik 9 standpunten/stellingen haal die stuk voor stuk reden zijn de PVV af te wijzen en 1 voor de PVV heel principieel breekpunt dat direct na de verkiezingen is losgelaten:
- Nederlanders zijn een volk dat zijn gelijke niet kent… (dus beter?? Iets van Uber….?)
- Eeuwen wapperde onze vlag over alle zeeën en was de driekleur het symbool van vrijheid… (ook vrijheid voor de slaven waarin Nederland handelde??)
- Er moet een etnische registratie van iedereen komen… (Waar hebben we zoiets eerder gehoord??)
- Henk en Ingrid betalen voor Ali en Fatima… Wat doen ze hier eigenlijk? Wie heeft ze binnengelaten?…. (En wie hebben in de jaren 50, 60, 70, 80 en 90 Nederland dan helpen opbouwen tot een van de rijkste landen ter wereld??)
- De islam brengt ons geen culturele verrijking maar sjaria-fatalisme, jihadterrorisme en haat tegen homo’s en Joden… (Alles en iedereen binnen de Islam wordt hier over een kam geschoren)
- Vrijheid van onderwijs is een grondrecht, maar alle islamitische scholen moeten dicht… (Waar is de tolerantie gebleven??)
- Verbied de boerka en de koran, belast hoofddoekjes… (Boekverbrandingen?? Kennen we ook al uit de geschiedenis)
- Stop de overheidspropaganda (tegen het roken, voor de klimaathysterie)… (Doet de overheid eens iets goeds, mag ook dat niet…)
- De Nederlandse Antillen en Aruba alsnog uit het Koninkrijk… (Ik zou eerst de internationale verdragen nalezen op wat daarin staat over het zelfbeschikkingsrecht van voorheen gekoloniseerde/uitgebuite landen)
- En vooral: de AOW blijft op 65 jaar, geen dag later… (Een keihard breekpunt… maar slechts tot en met de dag van de verkiezingen!! Dat heet in de taal van Wilders de ‘nuancering’ van een standpunt, maar is gewoon kiezersbedrog!!)
Als het nu nog niet duidelijk is…. Op Facebook hebben verontruste burgers zich verenigd: klik hier.
Karel Frielink
.
ps
Limburg – de provincie waar de PVV uitzonderlijk veel stemmen kreeg – is in 1815 aan Nederland toegevoegd als voorlaatste provincie. Curacao werd al in 1791 een echte Nederlandse kolonie. In 1804, 1805 en in 1807 vielen de Engelsen Curacao aan. De tegenstand in 1807 was erg gering en de Engelsen namen het eiland in. In 1814 werd Curacao tijdens de Conventie van Londen aan Nederland teruggegeven. Curacao hoort dus langer bij het Koninkrijk dan de provincie Limburg. Toch moet Curacao van de PVV uit het Koninkrijk worden gezet…
Geert Wilders: “Er is niets mis met de Islam”
24 februari 2010
Op 24 september 2001 was Geert Wilders te gast in het programma Barend en Van Dorp. Hij werd geinterviewd over de Islam, omdat hij in 1999 had gewaarschuwd voor de gevaren van het Moslim extremisme. Op de vraag hoe hij tot die waarschuwing kwam antwoordde hij:
Door goed in de wereld te kijken wat er gebeurt. Door niet over een nacht ijs te gaan. Ik heb landen bezocht in het Midden-Oosten en daarbuiten, van Amerika, Iran, Syrie tot Israel. Ik heb daar veel mensen gesproken die goede analyses konden maken, die in Nederland helaas niet worden gemaakt.
Wilders stelt vervolgens:
De opmerking van Fortuyn om een koude oorlog tegen de Islam te starten is verwerpelijk, omdat hij daarmee alle Moslims op één hoop gooit. Ik heb vanaf het begin gezegd: de Islam daar is niks mis mee, dat is een te respecteren godsdienst. Het gaat om dat kleine stukje Moslim extremisme. (…) Ik heb niets tegen de Islam.
Wat is er met de ‘goede analyses’ van destijds gebeurd dat Geert Wilders vandaag de dag een hele andere toon aanslaat? Heeft het extremisme ook hem besmet? Of is het gewoon politiek opportunisme vanuit de gedachte dat angst een sterke stemmentrekker is?
Karel Frielink
ps
4 maart 2010: het is triest dat de PVV het bij de gemeenteraadsverkiezingen zo goed heeft gedaan in Den Haag en Almere. We moeten ons collectief schamen dat dit heeft kunnen gebeuren. Wat is er met die PVV-stemmers aan de hand? Waar komt deze onverdraagzaamheid vandaan? Zijn deze mensen echt zo angstig dat ze daarom PVV stemmen? Veelzeggend is dat partijleider Filip Dewinter van het extreemrechtse Vlaams Belang de PVV van Geert Wilders heeft gefeliciteerd met haar succes bij deze verkiezingen. Blijkens zijn website heeft Dewinter deze felicitatie uitgesproken:
Ruggengraat en karakter, politieke moed en overtuigingskracht hebben geleid tot het succes van Wilders. Als enige in Nederland zegt hij luidop wat de bevolking stilletjes denkt. Islamisering en de immigratie-invasie stoppen, Europa teruggeven aan de Europeanen, het failliet van de multicultuur aanklagen en de criminaliteit hard aanpakken en terugdringen … zijn Wilders’ en onze gemeenschappelijke doelstellingen.
Het is net of je Drs. Hans Janmaat van de Centrumpartij / Centrum Democraten hoort praten, maar dan scherper en nog krasser … Hier volgen enkele van zijn uitspraken (zie ook de uitzending van Andere tijden van 23 april 2009):
Nederland in de eerste plaats voor de Nederlanders. Wij schaffen, zodra we de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af. Vol = Vol.
Niemand kan achteraf zeggen niet te zijn gewaarschuwd: Wilders = 2 x Janmaat!
Een citaat dat tot nadenken stemt…
3 februari 2010
De recente publicatie van de rijksten der aarde door het tijdschrift Forbes biedt ook perspectief. VolgensForbes kent de wereld momenteel ongeveer 950 miljardairs, met een geschatte rijkdom van in totaal 3,5 biljoen dollar. Dat is een stijging van maar liefst 900 miljard dollar in slechts een jaar. Zelfs nadat alle jachten, huizen en luxe appartementen die met geld te koop zijn, vele malen zijn betaald, hebben deze miljardairs nog bijna 3,5 biljoen dollar over om de wereld te veranderen. Stel dat ze hun geld bij elkaar zouden leggen, zoals Buffett heeft gedaan met Bill en Melinda Gates. Volgens de financiele principes voor het beheer van een vermogen, levert dat bij een vermogen van 3,5 biljoen dollar en een rendement van 5% rond de 175 miljard dollar op. Dit bedrag is voldoende om basisgezondheidszorg beschikbaar te stellen aan alle armsten van de wereld, een einde te maken aan de massale pandemieen van aids, tb en malaria, op korte termijn een groene revolutie te starten in Afrika, een eind te maken aan de digitale kloof en te voorzien in de dringende behoefte aan veilig drinkwater voor een miljard mensen.
Bron: Jeffrey. D. Sachs, Welvaart voor de wereld. Economie voor een overbevolkte planeet, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact, 2008, blz. 334.
Schuldsanering: de pijnlijke gevolgen van het maken van afspraken
24 december 2009
De (gedeeltelijke) stopzetting (opschorting) door Nederland van de schuldsanering houdt de gemoederen sterk bezig. Los van de vraag of een (gedeeltelijke) stopzetting van de schuldsanering wel zo aardig is voor met name de bevolking, omdat de bevolking toch al de dupe is van politieke spelletjes, komt steeds weer de vraag aan de orde of Nederland juridisch gezien wel mag stoppen?
Het is goed om in de eerste plaats in herinnering te brengen dat de Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten zelf om schuldsanering hebben gevraagd. Nederland was aanvankelijk niet van plan om daarvoor de portemonnee te trekken. Toen Nederland zich daartoe wel bereid verklaarde is aangegeven dat de schuldsanering afhankelijk diende te worden gesteld van het nakomen van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de staatkundige veranderingen. Die afspraken zijn vastgelegd in het Slotakkoord van 2 november 2006, in vervolgakkoorden en in het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten (P.B. 2008, 90).
In het Slotakkoord van 2 november 2006 (hoofdstuk II, onderdeel I, nr. 5 onder b) is vastgelegd dat gedurende de transitieperiode naar de nieuwe staatkundige structuur de daadwerkelijke overname van schuldendiensten (rente- en aflossingsverplichtingen) door Nederland afhankelijk blijft van de tijdige en volledige uitvoering van de afspraken in het Slotakkoord tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curacao en Sint Maarten. Indien de uitvoering niet plaatsvindt binnen het tijdschema, staakt Nederland de gefaseerde overname en wordt deze hervat vanaf het moment dat de toezichthouder van oordeel is dat weer aan de voorwaarden wordt voldaan. Overname door Nederland van de resterende hoofdsom van de geconsolideerde schuld van Land, Curacao en de aan Sint Maarten toegerekende Landsschuld, alsmede de betalingsachterstanden van Sint Maarten, Cuacao en het Land de Nederlandse Antillen, vindt plaats op het moment dat de nieuwe staatkundige structuur ingaat.
In de preambule van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten is vastgelegd:
“Dat op basis daarvan de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen, met instemming van de eilandgebieden Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn overeengekomen om te bewerkstelligen dat bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen sprake is van een gezonde financiële positie van de eilanden”.
Hieruit kan worden afgeleid dat er een direct verband bestaat tussen een gezonde financiële positie van de eilanden (schuldsanering) en de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen. In de Nota van Toelichting op het Besluit financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten is vastgelegd dat het stopzetten van de schuldsanering mogelijk is wanneer Nederland oordeelt dat er geen reëel zicht meer is op een succesvolle afronding van het staatkundige veranderingsproces:
“Het eventueel stopzetten door Nederland van de schuldsanering in andere gevallen dan het niet nakomen van financiële afspraken is een ingrijpende stap in het kader van het proces van staatkundige veranderingen. Het ligt niet in de rede een dergelijke stap te overwegen indien er niet sprake is van ernstige en bijna niet meer te redresseren tekortkomingen bij het nakomen van afspraken. De Nederlandse regering zal een dergelijke stap in het algemeen pas zetten indien zij, alles afwegende, van oordeel is dat er door de opstelling van de overige partners in het proces geen reëel zicht meer is op een succesvolle afronding van de staatkundige veranderingsoperatie. In ieder geval zal de Nederlandse regering overleg plegen over een dergelijk voornemen met de overige partners en ook overigens de beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen. Gegeven de ingrijpendheid van het voornemen en de impasse in het proces zal consultatie van de raad van ministers van het Koninkrijk plaatsvinden. Bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen, na de volledige uitvoering van de afspraken in de Slotverklaring van 2 november 2006 en die in de verdere akkoorden neemt Nederland de dan resterende hoofdsom over van de schulden.”
Tegen deze achtergrond moet ook art. 35 van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten, dat de intrekking van dit Besluit regelt, worden geïnterpreteerd: die intrekking is pas aan de orde als de schuldsanering stopt om andere dan afgesproken redenen. Ik wijs er op dat de Nederlandse regering heeft aangegeven overleg te zullen plegen over een voornemen tot het (gedeeltelijk) stopzetten van de schuldsanering (een stopzetting op grond van afgesproken redenen) met “de overige partners” en dat dan ook consultatie van de raad van ministers van het Koninkrijk zal plaatsvinden.
Er is dus sprake van een “package deal”: tussen alle partijen is afgesproken dat de schuldsanering is gekoppeld aan de voortgang van de staatkundige herziening en (gedeeltelijk) door Nederland kan worden stopgezet (opgeschort) als sprake is van ernstige tekortkomingen bij het nakomen van afspraken. Deze koppeling is ook altijd zo bedoeld geweest en de afspraken zijn ook altijd zo opgevat, zowel bij ons als in Nederland, behalve dan natuurlijk nu door de politici voor wie deze afspraak niet goed uitkomt. Maar ook hier geldt, hoe pijnlijk dat uiteindelijk ook is voor met name de bevolking: een man een man, een woord een woord.
Karel Frielink
See for information in English on the dismantling of the Netherlands Antilles: wikipedia.
Wat is het verschil tussen een buschauffeur en een barman? Verder geen commentaar
24 september 2009
PVV’er geeft barman ram – Brinkman zou ruzie met de medewerker hebben gekregen toen deze hem ‘nee’ verkocht op een nieuwe bestelling. Daarop probeerde de PVV’er zelf achter de bar te komen om drank te pakken. Toen de barman dat wilde beletten, werd hij geslagen in zijn gezicht.
‘PVV’er deelt klappen uit’ PVV – Kamerlid Hero Brinkman zou dinsdagnacht klappen hebben uitgedeeld aan een barman van Nieuwspoort omdat hij geen drank meer kreeg. (…) Het Kamerlid erkent verder dat hij een drankprobleem heeft.
PVV-Kamerlid Hero Brinkman is in opspraak geraakt omdat hij een barman van de Haagse sociëteit Nieuwspoort zou hebben geslagen. Het bestuur van de sociëteit heeft het Kamerlid een mondelinge waarschuwing gegeven voor het incident.
De kelner had met de alarmknop achter de bar de beveiliging gewaarschuwd, nadat Brinkman zelf achter de bar probeerde te komen. De barman wilde het Kamerlid niet meer bedienen omdat die al zwaar beschonken zou zijn.
Verklaring Hero Brinkman incident Nieuwspoort – PVV-Kamerlid Hero Brinkman: “Ik heb enorme spijt van het feit dat ik me dinsdagnacht in Nieuwspoort in dronken toestand heb misdragen. Daarom heb ik excuses aangeboden aan de barmedewerker van Nieuwspoort die zich door mijn gedrag geïntimideerd heeft gevoeld. Ik hecht er wel aan te benadrukken dat ik hem niet geslagen heb. Ik erken een drankprobleem te hebben en ga er hard aan werken om dit snel tot het verleden te laten behoren”.
Buschauffeur is klappen beu – AMSTERDAM – Schelden, spugen en slaan. Agressie tegen buschauffeurs komt de laatste jaren vaak voor. Deze week doen de chauffeurs hun verhaal bij de vakbond. (…) De agressieve passagier heeft overigens geen herkenbaar profiel. Van Eerden: ”Het kan iedereen en overal zijn, het is niet te voorspellen.” Eergisteravond nog, stond er een groep ‘bekakte hockeylui’ op de bus van Van Eerden te wachten. ”Die hadden een slok te veel op en begonnen met hockeysticks tegen de deur te rammen. Dat verwacht je niet.”
Politieagenten hoeven helemaal geen ‘begrip’ of ontzag te hebben voor deze hondsbrutale (…) criminelen. Ze hoeven enkel begrip te hebben voor de Nederlandse wet. Agenten moeten weer ‘ordehandhavers’ kunnen zijn in plaats van ingezet te worden als multiculturele welzijnswerkers. Daarom stel ik (Geerst Wilders -KF) voor in de wet vast te leggen dat de burgemeester – of desnoods de minister van Binnenlandse Zaken – in het kader van de handhaving van de openbare orde de politie opdracht moet kunnen geven om bij ernstige rellen met scherp te schieten. Hieraan voorafgaand moet er eerst een duidelijke waarschuwing gegeven worden, daarna een waarschuwingsschot en vervolgens dient de politie relschoppers uit te schakelen middels een schot bij voorkeur in het been. Het onomwonden wettelijk vastleggen dat bij het volgen van deze procedure de politie straffeloos is, zal aarzeling bij agenten om relschoppers hard aan te pakken wegnemen en de relschoppers effectief bestrijden. Het maakt overigens geen verschil of de relschoppers bestaan uit voetbalhooligans (Marokkaans of niet), krakers, antiglobalisten of ander verwerpelijk tuig.
Zonder gezag, verklaarde Brinkman, „krijgt degene die het hardst schreeuwt, het meeste gedaan. De politieman op straat heeft daar last van.”
De nieuwe hufters
29 mei 2009
Tijdens het jaarlijkse Verantwoordingsdebat in de Tweede Kamer sprak PVV-voorman Geert Wilders op 28 mei 2009 over een journaliste die op zoek ging naar de Taliban in Afghanistan en daar meerdere keren werd verkracht. Volgens Wilders toonde zij ook begrip voor de Taliban en gaf zij aan dat er ook respect was voor haar.
Wilders is hier boos over. Blijkens de website van de PVV zei hij hierover het volgende:
“Voorzitter, ik begin met deze gebeurtenis, omdat hij tekenend is voor het morele verval van onze elite. Die is zo verblind door haar eigen ideologie dat het bereid is weg te kijken voor de waarheid. Verkrachting? Nou, ik wil nuances aanbrengen in het verhaal, zegt de linkse journaliste. De Taliban bestaat heus niet uit monsters. Liever de werkelijkheid ontkennen dan hem onder ogen zien.
Onze elite, of het nou gaat om politici, journalisten, rechters, subsidieslurpers of ambtenaren, is volledig de weg kwijt. Elk gevoel voor realiteit is verdwenen. Elk gezond verstand wordt overboord gezet om de werkelijkheid te ontkennen. Niet alleen deze helaas verkrachte journaliste lijdt aan het Stockholm-syndroom, maar de hele Nederlandse elite.
Ze praten alles goed. Alles relativeren ze weg. Goed en kwaad, logica en gezond verstand, het is 1 grote grijze streep geworden – zonder begin of eind. Het enige morele ijkpunt dat ze nog hebben is: als het moslims maar niet irriteert – want dan zijn ze er wel tegen.”
Door minister-president Balkenende en diverse Kamerleden is er direct en fel op de woorden van Wilders gereageerd. Wilders zou zich volgens de Kamerleden moeten schamen, maar hij antwoordde: “Voor nog geen millimeter”. De minister-president wierp hij toe: “Pak uw biezen, vertrek en kom nooit meer terug.”
Dat de minister-president en de Kamerleden boos en verontwaardigd reageerden op het verhaal van Wilders over deze journaliste is terecht en begrijpelijk. Ieder fatsoenlijk mens zou op die wijze reageren. Maar de oproep aan Wilders om zich te schamen was bij voorbaat kansloos. Van schaamte kan pas sprake zijn als je teleurgesteld bent in jezelf. En dat is Wilders niet; integendeel. Wilders voldoet in zijn beleving volledig aan de verwachtingen die hij van zichzelf heeft. Hij is dan ook niet of nauwelijks te genezen, omdat hij niet ontvankelijk is voor wat andersdenkenden hebben te melden. Wilders weigert consequent de waardigheid van andersdenkenden te erkennen. In zijn zelfbeeld is hij De Weg en De Waarheid. Wilders is een exponent van de hufterigheid die in de afgelopen decennia in Nederland is ontstaan.
Hufterigheid sloeg oorspronkelijk alleen op een persoon met een slecht karakter. Het staat nu symbool voor een meer algemene morele verloedering. Een verloedering die zich dagelijks uit in onder meer het niet in acht nemen van fatsoensnormen. Het is een misvatting om te denken dat het daarbij voornamelijk gaat om het elkaar al dan niet een hand geven. Zowel het geven van een hand als het respecteren dat een ander dat uit een diepe geloofsovertuiging niet doet, getuigen beide van fatsoen.
Die genoemde verloedering verklaart ook het succes van de PVV van Wilders in de peilingen. Het gaat niet langer om kleine groepen, maar het is een maatschappelijk probleem geworden. En het is vooral de schaamteloosheid waarmee die hufterigheid ten toon wordt gespreid die grote zorgen baart. Er is kennelijk iets goed mis met het zelfbeeld van een grote groep mensen. En misschien wordt het gewoon tijd om ook die zaken bij de naam te noemen: de nieuwe hufters.
Wat Wilders niet begrijpt, of niet publiekelijk wil erkennen, is dat het slaan van ambulancepersoneel of politieagenten moreel even verwerpelijk en maatschappelijk even onaanvaardbaar is, als het verbaal beschadigen van de genoemde journaliste of van vredelievende mensen die er andere overtuigingen op nahouden. Maar ja, je bent ook pas een groot politicus als zowel vriend als vijand eerbied hebben voor zowel je inborst als je kunde. Wilders is daar nog mijlenver van verwijderd!
Karel Frielink
Samen bouwen aan de toekomst van Curacao
14 mei 2009
Mijn gewaardeerde collega Chester Peterson mengt zich publiekelijk in de discussie tussen de heer Don Martina en mij (klik hier). Bij zijn betoog plaats ik puntsgewijs een aantal kanttekeningen, waarbij ik opmerk dat hij zoveel te berde heeft gebracht dat ik hier een deel onbesproken moet laten.
1. Het debat tussen de heer Martina en mij ging over de vraag of uitspraken van minister-president Balkenende en staatssecretaris Bijleveld over de mogelijke stopzetting van de schuldsanering ingeval ‘no’ het referendum zou winnen, nu wel of niet een schending van mensenrechten opleveren. Volgens de heer Martina leiden deze uitspraken tot oneigenlijke druk op de bevolking van Curacao, waardoor de bevolking wordt belemmerd om bij het referendum in vrijheid een keuze te maken. Mijn standpunt is dat minister-president Balkenende en staatssecretaris Bijleveld in duidelijke bewoordingen hebben aangegeven welke afspraken zijn gemaakt en onder welke omstandigheden de schuldsanering kan worden stopgezet. Met de schending van mensenrechten heeft dat niets te maken.
2. De opmerking van de heer Peterson dat ik de ‘gedocumenteerde toelichting’ van de stelling van de heer Martina niet met documenten weerleg en het bij een ‘loze uitspraak’ laat, is – zacht uitgedrukt – zwak te noemen. Dat in dit geval sprake zou zijn van een schending van mensenrechten staat namelijk niet vast, laat staan dat de heer Martina dat met documenten zou hebben gestaafd. Het internationale toetsingskader is bekend en het verschil van mening gaat over de interpretatie daarvan. Mijn interpretatie baseer ik op de talloze stukken die ik over dit onderwerp heb gelezen en die mijns inziens voldoende basis voor mijn opvatting verschaffen.
3. Volgens de heer Peterson had Nederland zelfs geen voorwaarden aan de schuldsanering mogen stellen, want datlevert reeds een schending van mensenrechten op. Het staat hem vrij deze opvatting te verkondigen, maar deze vindt geen steun in het (internationale) recht.
4. De heer Peterson is nogal ‘economical with the truth’ waar hij stelt dat ik inzake de discussie over mensenrechten al eens door mijn kantoorgenoot Douwe Boersema terecht zou zijn gewezen. Dat is simpelweg niet waar. De overigens niet door de heer Boersema beargumenteerde opmerking, waarop de heer Peterson kennelijk doelt, ging over een heel ander onderwerp, namelijk over de staatsrechtelijke kant van de aanwijzingsbevoegdheid. Als de heer Peterson wil weten hoe de heer Boersema over mensenrechten denkt, dan moet hij zijn proefschrift maar eens lezen (Dr. D.A.A. Boersema, ‘Mens mensura iuris. Over rechtsbewustzijn, gelijkheid en mensenrechten’).
5. In de discussie tussen de heer Martina en mij ging het niet om de vraag of bij het referendum ‘si’ of ‘no’ gestemd zoumoeten worden. De heer Peterson brengt dit element nu in de discussie door mij te verwijten dat ik een ‘in juridische zin niet goed te verdedigen voorkeur’ voor ‘si’ heb en dat ik daarvoor dus andere ‘niet gegronde motieven’ heb. Ik zou niet weten welke juridische gronden er zouden zijn om niet voor ‘si’ te zijn. In dat verband verwijs ik de heer Peterson overigens naar de reactie van rechter Bob Wit op een interview van Radio Direct met zijn kantoorgenoot “Peppie” Sulvaran (klik hier).
6. Overigens ben ik, maar dat is genoegzaam bekend, voor ‘si’. Die optie geeft namelijk de beste startpositie om te werken aan belangrijke onderwerpen als scholing, werkgelegenheid, culturele ontplooiing, gelijke kansen, een schoon milieu, betere gezondheidszorg, goede huisvesting en noem maar op. Dat zijn de mensenrechten die er hier en nu concreet toe doen. Ik stem dan ook niet ‘si’ om er zelf beter van te worden, maar voor Curacao en de bevolking van Curacao. Het gaat om de toekomst van ons allemaal.
7. Volgens de heer Peterson is wat betreft Nederland sprake van een koloniale mentaliteit, waarvan machtsmisbruik een kenmerkende eigenschap is. Het koloniale verleden, de slavernij en de slavenhandel zijn inktzwarte bladzijden in de geschiedenis, waaraan alleen maar met afschuw kan worden gedacht. Maar de tijden zijn gelukkig wel veranderd, ook al drukken Nederlandse politici zich niet zelden uit in bevoogdende en dus ook mij irriterende bewoordingen. Maar wie mocht denken dat Nederland uit is op rekolonisatie van Curacao begrijpt weinig tot niets van de gedachtewereld van de Nederlandse politici. President Obama heeft zich bij herhaling uitgelaten over het slavernijverleden van de Verenigde Staten. Zijn boodschap is helder: ‘De treurigheid van de geschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor een betere toekomst. Alles van vroeger is jammer. Wij moeten de bladzijde omslaan. Wij beginnen opnieuw.’
8. Dat er ook op Curacao, bij tijd en wijle, sprake is van racisme is mij inderdaad niet ontgaan. Curacao is een smeltkroes van culturen en dan gebeuren er wel eens dingen die niet zouden mogen gebeuren. Onheus is de persoonlijke aanval van de heer Peterson wanneer hij mij verwijt dat ik niet oprecht ben als het gaat om de strijd tegen racisme. Dat verwijt is enkel gebaseerd op het feit dat ik een aantal door de heer Peterson nu pas genoemde punten in de discussie met de heer Martina niet heb aangekaart. Maar dat is volstrekt onvoldoende basis om mijn integriteit, en dan nog wel publiekelijk, in twijfel te trekken.
9. Ronduit schokkend is de stelling van de heer Peterson dat op Curacao sprake is van ‘apartheid’, waarbij hij wijst op ‘baaien of horecagelegenheden, waar vrijwel alleen in Nederland als autochtoon aangemerkte Nederlanders komen of zelfs de meest simpele banen krijgen’. Dat is een uitspraak die erg lijkt op sterk rechtse geluiden in Nederland en die er op neerkomen dat ‘buitenlanders’ de banen (en baaien) inpikken die van ‘ons’ zijn. Nog even los van de formeel-juridische benadering over de toelating van mensen ‘van buiten’, want die toelating is wettelijk geregeld, is het niet zo dat uitbaters van bijvoorbeeld horecagelegenheden op Curacao selecteren op ras of huidskleur. Door de hotel- en horecawereld op Curacao is in de afgelopen jaren bij herhaling aangegeven dat het moeilijk is om vooral Curacaose jongeren te interesseren voor een baan in bijvoorbeeld de bediening en dat er een zekere weerstand lijkt te bestaan tegen banen waarbij het gaat om serviceverlening. Er zijn daarom ook initiatieven ontplooid om met name die jongeren ook in deze sector aan werk te helpen, waarbij ik slechts het opleidingshotel Academy Hotel Curacao als voorbeeld noem.
10. De heer Peterson maakt er melding van dat er door sommige ‘si’-aanhangers intimiderend campagne zou zijn gevoerd tegen burgers van Latino-afkomst en dat gezegd zou zijn dat zij bij een ‘no’-uitslag hun Nederlandse nationaliteit en paspoort zouden verliezen en dat medici onder hen geen SVB-vergoedingen meer zullen genieten. Ik weet simpelweg niet of er individuen zijn die dat hebben gezegd, maar ik neem daar zonder voorbehoud afstand van. Mijn zorgen over de ‘no’-campagne betroffen echter niet alleen individuen, want er zijn diverse gevallen van individuele intimidatie bekend, maar ook groepen binnen en officiële vertegenwoordigers van het ‘no’-kamp. Ik volsta hier met te verwijzen naar het stuk ‘Stop racisme op Curacao’. Ook deze bladzijde in onze geschiedenis moeten we zo snel mogelijk omslaan. Vanaf nu moeten we eendrachtig aan onze gezamenlijke toekomst gaan bouwen!
Karel Frielink
(Dit stuk werd ook gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad van 15 mei 2009)
Over mensenrechten, schuldsanering en het referendum (III)
11 mei 2009
Het doet mij deugd dat de heer Don Martina op mijn opiniestuk heeft gereageerd in het Antilliaans Dagblad van 11 mei 2009 (klik hier en hier). Ik zal zijn reactie puntsgewijs bespreken.
1. Volgens de heer Martina leg ik hem woorden in de mond die hij niet heeft gebruikt. Ik schreef, kort gezegd, dat de heer Martina Nederland, en met name minister-president Balkenende en staatssecretaris Bijleveld, beschuldigt van machtsmisbruik en van het schenden van mensenrechten, omdat Nederland zou hebben gedreigd de schuldsanering stop te zetten als ‘no’ bij het op 15 mei 2009 te houden referendum zou winnen, waarbij hij zich beroept op VN Resolutie 2625. Ik heb de heer Martina daarbij niets in de mond gelegd. Hij heeft dit immers gezegd. Van het radio-interview van René Roodheuvel met de heer Martina, waarin hij dit zegt, heb ik een kopie gemaakt.
2. Interessant is dat de heer Martina in dat interview ook aangeeft dat het Koninkrijk de eerstverantwoordelijke is als het gaat om het waarborgen van de mensenrechten. Moet die opmerking wellicht als een uitnodiging aan de Koninkrijksregering worden opgevat om zich bij ons te bemoeien met bijvoorbeeld Bon Futuro en de Isla Raffinaderij?
3. Over de inhoud van VN Resolutie 2625 wil ik hier kort zijn. Op mijn weblog ben ik daar meer uitvoerig over geweest (zie hieronder het stuk gedateerd 7 mei 2009). Ik verwijs daarbij naar het proefschrift van Steven Hillebrink, ‘The Right to Self-Determination and Post-Colonial Governance: The Case of the Netherlands Antilles and Aruba’ (2008). Hoewel dit een lastig onderwerp is, waarover talloze rapporten, boeken, artikelen, VN resoluties en bindende adviezen zijn verschenen, gaat het er in de kern om dat een volk in vrijheid van het zelfbeschikkingsrecht gebruik moet kunnen maken.
4. In mijn opiniestuk in het Antilliaans Dagblad van 8 mei 2009 wijs ik op twee onderwerpen die in Resolutie 2625 aan de orde zijn: enerzijds de relatie tussen soevereine staten en anderzijds dat een volk in vrijheid over zijn toekomst moet kunnen beslissen. De heer Martina doet het ten onrechte voorkomen alsof ik mij op het eerste onderwerp richt en hij op het tweede, waarbij hij slechts een deel van mijn tekst citeert. Herlezing van mijn opiniestuk leert dat ik het nu juist wel over dat tweede onderwerp heb.
5. De referendumcommissie is overigens niet van oordeel dat het bij het komende referendum om een zelfbeschikkingsreferendum gaat, zoals de heer Martina stelt. De referendumcommissie geeft aan dat in het komende referendum ook – ten minste impliciet – de vraag aan de orde is of hetgeen nu voorwerp van het referendum is, in meer algemene zin overeenkomt met het resultaat van het zelfbeschikkingsreferendum van 2005. Omdat het referendum van 15 mei 2009 “aspecten vertoont” van een zelfbeschikkingsreferendum, moet het referendum naar het oordeel van de Commissie voldoen aan internationaal aan een zelfbeschikkingsreferendum gestelde eisen. Alleen al voor de morele legitimiteit van het referendum lijkt het mij verstandig dergelijke internationale eisen te respecteren. Dat is met name van belang nu er groeperingen zijn die van oordeel zijn dat sommige elementen van het onderhandelingsresultaat een aantasting zouden zijn van de in 2005 gekozen autonomie. Over de vraag of een dergelijk oordeel juist is laat de referendumcommissie zich niet uit, omdat zij in deze discussie geen stelling wil nemen.
6. Niet zo heel sterk vind ik de opmerking van de heer Martina dat “Frielink hetzij niet geheel bekend is met het vraagstuk van zelfbeschikking en mensenrechten dan wel niet beschikt over alle relevante informatie en documenten”. Dat is een argument gericht op de persoon die aan het debat deelneemt, niet op wat deze persoon inhoudelijk zegt. Een serieus debat behoort inhoudelijk te worden gevoerd. Bovendien, zelfs een dwaas kan het nu en dan bij het rechte eind hebben. Maar daar staat tegenover dat ook als 50 miljoen mensen iets zeggen dat dwaas is, het dan toch iets dwaas blijft. Het moet er dan ook niet om gaan ‘wie’ iets zegt, maar om ‘wat’ er wordt gezegd. In de campagne die wordt gevoerd lijkt vaak van het omgekeerde te worden uitgegaan.
7. Voor wat betreft ‘machtsmisbruik’ verwijst de heer Martina enkel naar een uitspraak van prof. Alex Reinders, die van mening is dat Nederland de “bovenliggende partij is” die Curacao een “aantal dingen door de strot wil drukken”. Dat Nederland in de onderhandelingen heeft geprobeerd voor haar van belang zijnde onderwerpen erdoor te krijgen levert op zichzelf nog geen ‘machtsmisbruik’ op. Onze onderhandelaars hebben dat overigens ook geprobeerd. Bovendien gaat het hier om een mening, waaraan kennelijk autoriteit wordt toegekend, daar waar het hoort te gaan om een inhoudelijk debat over concrete voorbeelden en omstandigheden. Waar het om gaat is dat minister-president Balkenende en staatssecretaris Bijleveld ons eraan hebben herinnerd dat de Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten zelf om schuldsanering hebben gevraagd en ermee hebben ingestemd dat de schuldsanering door Nederland kan worden stopgezet als er naar het oordeel van Nederland geen reëel zicht meer is op een succesvolle afronding van de staatkundige veranderingsoperatie. Onderdeel van die veranderingsoperatie is overigens regelgeving die beoogt te waarborgen dat in de toekomst sprake is van een gezond budgettair beleid, zodat de schulden niet opnieuw ongecontroleerd oplopen. Het is tamelijk evident dat als in meerderheid ‘no’ wordt gestemd, het proces van staatkundige herziening wordt gestremd en Curacao dus niet kan voldoen aan de gemaakte afspraken. Het logische gevolg daarvan is dat ook de schuldsanering dan zeer waarschijnlijk stopt. Dat zou op zich zeer schadelijk zijn voor de toekomst van Curacao, maar levert geen schending van mensenrechten op. Voor wat het waard is: ook prof. Reinders is het hiermee eens en hij meent dat een klacht bij de VN dan ook “weinig kansrijk” is.
8. De heer Martina vraagt een bijdrage aan het debat van de Orde van Advocaten en de Juridische Faculteit van de UNA, en wel voor 15 mei 2009, over de geloofwaardigheid, legitimiteit en zorgvuldigheid van het referendum. Kennelijk heeft hij problemen met de bemoeienis van het Bestuurscollege en de Regering. Het is logisch en juridisch ook toegestaan dat het Bestuurscollege en de Regering het onderhandelingsresultaat, en daar gaat het referendum over, aan de bevolking van Curacao uitleggen. Het is bijvoorbeeld evenzeer toegestaan dat het Bestuurscollege als werkgever voorlichting geeft aan ambtenaren. De Orde van Advocaten heeft zich reeds tweemaal over juridisch van belang zijnde onderwerpen uitgelaten. De Orde heeft zich verzet tegen een aanwijzingsbevoegdheid van de Nederlandse Minister van Justitie. Dat verzet is door de Raad van State overgenomen en dit onderwerp is nu ook politiek van tafel. De Orde heeft zich in meerderheid positief uitgelaten over de toetsing door het Hof van Justitie van een aanwijzing van de toekomstige Minister van Justitie van Curacao waar het gaat om het vervolgen van burgers. Die toetsing is nodig om burgers te beschermen tegen willekeurige of politieke vervolgingen. Een brede discussie over het referendum zal zeker nog worden gevoerd, maar vergt niet alleen distantie, omdat door de campagne de gemoederen op dit moment oververhit zijn, maar ook een zorgvuldig feitenonderzoek. Aan de door de heer Martina genoemde onderwerpen moet naar mijn idee worden toegevoegd de wijze waarop bepaalde groepen campagne hebben gevoerd, omdat een groot deel van de campagne niets met de inhoud van het referendum te maken heeft.
9. Tenslotte merk ik op dat ik in mijn opiniestuk zorgen heb geuit over het feit dat door bepaalde groepen in het ‘no’ kamp ongemeen fel en onheus campagne wordt gevoerd. Tegenstellingen worden daarbij vergroot en aangescherpt, mensen worden ongerust gemaakt, misleidende informatie is aan de orde van de dag en dat geldt ook voor het opwekken van vals sentiment. De heer Martina heeft hier helaas niet op gereageerd. Er is door anderen in (ingezonden) stukken gewezen op onder andere intimidatie en racisme (zie ook hier). Die wijze van campagnevoeren moet ook de heer Martina pijn doen. Het zou goed zijn als hij nog vóór het referendum publiekelijk afstand zou nemen van de mensen die zich bedienen van deze oneigenlijke campagnetactieken.
Karel Frielink
(Dit stuk werd ook gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad van 12 mei 2009 en in verkorte vorm in de Amigoe van eveneens 12 mei 2009)
Over mensenrechten, schuldsanering en het referendum
7 mei 2009
De voormalige minister-president van de Nederlandse Antillen, Don Martina, beschuldigt Nederland van het schenden van mensenrechten, omdat Nederland zou hebben gedreigd de schuldsanering stop te zetten als “NO” bij het op 15 mei 2009 te houden referendum zou winnen. Hij beroept zich in dat verband op VN Resolutie 2625 (XXV): “Declaration on Principles of International Law concerning Friendly Relations and Cooperation among States in accordance with the Charter of the United Nations“.
Resolution 2625 (XXV) of 24 October 1970 states that no State may use or encourage the use of economic, political or any other type of measures to coerce another State in order to obtain from it the subordination of the exercise of its sovereign rights and to secure from it advantages of any kind. The Resolution gives a further extension of the right to self-determination to the transition to whatever political constellation, provided that it is freely decided by a people. The exercise and implementation of the right of peoples to self-determination presupposes the free and genuine expression of their will. (Confer, Resolution 1514 (XV) and Resolution 1541(XV). Zie ook Steven Hillebrink, The Right to Self-Determination and Post-Colonial Governance: The Case of the Netherlands Antilles and Aruba (2008))
Het is goed om in de eerste plaats in herinnering te brengen dat de Nederlandse Antillen, Curacao en Sint Maarten zelf om schuldsanering hebben gevraagd. Nederland was aanvankelijk niet van plan om daarvoor de portemonnee te trekken. Toen Nederland zich daartoe wel bereid verklaarde is aangegeven dat de schuldsanering afhankelijk diende te worden gesteld van het nakomen van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de staatkundige veranderingen. Die afspraken zijn vastgelegd in het Slotakkoord van 2 november 2006, in vervolgakkoorden en in het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten.
Bij het komende referendum kan de bevolking van Curacao zich uitspreken over het resultaat van de Ronde Tafel Conferentie (RTC) van 15 december 2008 door “SI” of “NO” te stemmen. Wordt in meerderheid “SI” gestemd, dan stemt de bevolking in met de afspraken die zijn gemaakt over de inkleding van de nieuwe staatkundige structuur. Wordt overwegend “NO” gestemd, dan wordt het bereikte akkoord verworpen. Het is tamelijk evident dat als in meerderheid “NO” wordt gestemd, het proces van staatkundige herziening wordt gestremd en Curacao dus niet kan voldoen aan de gemaakte afspraken. Het logische gevolg daarvan is dat ook de schuldsanering dan zeer waarschijnlijk stopt. In detoelichting op het Besluit financieel toezicht is immers vastgelegd dat het stopzetten van de schuldsanering mogelijk is wanneer Nederland oordeelt dat er geen reëel zicht meer is op een succesvolle afronding van het staatkundige veranderingsproces:
“Het eventueel stopzetten door Nederland van de schuldsanering in andere gevallen dan het niet nakomen van financiële afspraken is een ingrijpende stap in het kader van het proces van staatkundige veranderingen. Het ligt niet in de rede een dergelijke stap te overwegen indien er niet sprake is van ernstige en bijna niet meer te redresseren tekortkomingen bij het nakomen van afspraken. De Nederlandse regering zal een dergelijke stap in het algemeen pas zetten indien zij, alles afwegende, van oordeel is dat er door de opstelling van de overige partners in het proces geen reëel zicht meer is op een succesvolle afronding van de staatkundige veranderingsoperatie.”
De Nederlandse premier Balkenende en staatssecretaris Bijleveld hebben hier enkele keren uitdrukkelijk op gewezen. Zij hebben in dat verband niet meer gedaan dan nog eens helder onder woorden brengen welke afspraken er aan beide kanten van de oceaan zijn gemaakt. De heer Martina is – terecht – een gerespecteerd (oud) politicus. Het valt daarom te betreuren dat hij premier Balkenende beschuldigt van machtsmisbruik en Nederland van het schenden van mensenrechten. Voor zijn beschuldigingen bestaat echter geen enkele feitelijke basis. Reeds op die grond moet worden geconcludeerd dat van schending van mensenrechten eenvoudigweg geen sprake is.
Er wordt door Nederland (dus) ook niet gebruik gemaakt van bijvoorbeeld economische drukmiddelen om de bevolking van Curacao te beïnvloeden bij de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht. Het referendum van 15 mei 2009 gaat ook niet over de vraag of Curacao onafhankelijk moet worden of onderdeel wil blijven uitmaken van het Koninkrijk. Het (nog steeds bestaande) zelfbeschikkingsrecht is nu niet aan de orde. Het referendum daarover vond in 2005 plaats. Ruim 95% van de bevolking heeft ter gelegenheid van het in 2005 gehouden referendum gekozen voor de opties waarbij Curacao deel blijft uitmaken van het Koninkrijk. Het referendum dat nu wordt gehouden gaat enkel over de vraag of daaraan met het slotakkoord op een aanvaardbare manier invulling wordt gegeven. Ook om die reden komen we aan toepassing van Resolutie 2625 niet toe. Van enige schending van mensenrechten in dit verband is simpelweg geen sprake.
De heer Martina houdt Nederland verantwoordelijk voor de grote verdeeldheid die nu op Curacao bestaat. Daar heeft hij voor een deel gelijk in. Nederland heeft te hard en met de verkeerde toon ingezet bij de onderhandelingen. Als de aanpak anders was geweest, dan zou de acceptatie van het Slotakkoord bij ons op Curacao ook groter zijn geweest. Maar minstens even belangrijk is dat er hier op Curacao mensen en groepen zijn die kennelijk belang hebben bij verdeeldheid. Door bepaalde personen in het “NO” kamp wordt ongemeen fel en onheus campagne gevoerd. Tegenstellingen worden daarbij vergroot en aangescherpt, mensen worden ongerust gemaakt, misleidende informatie is aan de orde van de dag en dat geldt ook voor het opwekken van vals sentiment. Er wordt deze weken veel kapot gemaakt op Curacao. Behalve dat menselijke verhoudingen onnodig verstoord worden, heeft een dergelijke campagne ook schadelijke gevolgen voor de reputatie en de economie van Curacao. Ik ben benieuwd wie de rekening daarvan zal betalen. Maar wat de uitslag op 15 mei 2009 ook zal zijn, we moeten uiteindelijk toch samen verder en samen bouwen aan een toekomst voor ons en onze kinderen.
Karel Frielink
(Dit stuk werd – in iets kortere vorm – ook gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad van 8 mei 2009)
PS
Op grond van VN Resolutie 1514 kan worden verdedigd dat het zelfbeschikkingsrecht van bijvoorbeeld Bonaire nog niet is uitgewerkt. Bonaire zou dus in de toekomst nog kunnen kiezen voor volledige onafhankelijkheid, zoals ook Curacao of Sint Maarten dat nog kunnen.
The Age of the Unthinkable
1 mei 2009
Eens in de zoveel tijd lees je een boek dat ertoe doet. Een boek dat je opzadelt met nieuwe inzichten, maar ook met nieuwe onzekerheden. Het boek van Joshua Cooper Ramo (The Age of the Unthinkable. Why the new world disorder constantly surprises us and what we can do about it) is zo’n boek. Een ‘must read’.
Complexe verhoudingen of problemen nemen in complexiteit toe naarmate de tijd verstrijkt. Systemen, of het nu gaat om bijvoorbeeld ecologische of economische systemen, worden nooit simpeler, uitsluitend complexer. Dit soort systemen zijn ‘nonlineair’. Dat betekent dat een bepaalde actie niet altijd dezelfde reactie teweeg hoeft te brengen. Bekend is het experiment van Glenn Held, welk experiment door tallozen is herhaald. Glenn Held kwam op het idee op basis van een hypothese van de Deense natuurkundige Per Bak. Ik bespreek nu eerst het experiment.
Als je steeds op dezelfde plek op een vlakke ondergrond voorzichtig een zandkorrel laat vallen, dan zullen de korrels zich aanvankelijk opstapelen en ontstaat er een hoop zand, een soort piramide. Nu kan het gebeuren dat een volgende zandkorrel de piramide uit evenwicht brengt en er een soort (kleine) lawine ontstaat. Als je dit experiment herhaalt kun je constateren dat die lawine soms al vrij snel, dus bij een kleine piramide, ontstaat, maar dat het andere keren veel langer duurt en de piramide die ‘instort’ veel groter is.
Bak constateerde een soort fundamentele onvoorspelbaarheid. Vanuit de traditionele wetenschap werd de hoop zand gezien als een stabiele, in evenwicht verkerende massa. Een lawine kon worden veroorzaakt ingeval sprake was van een sterke, van buiten komende kracht, wanneer die kracht op voldoende korrels impact had. De hypothese van Bak, die door het experiment werd bevestigd, is dat zich aanvankelijk een stabiel ogende piramide vormt, maar dat die piramide zich op enig moment organiseert als een instabiele hoop zand, met als gevolg dat de instorting daarvan reeds het gevolg van een zeer kleine impact – bijvoorbeeld één zandkorrel – kan zijn. Die ‘georganiseerde instabiliteit’ brengt mee dat het ‘gedrag’ van de piramide onvoorspelbaar is. Zo weet je niet welke zandkorrel uiteindelijk de instorting zal veroorzaken. Bak kwam tot zijn hypothese doordat hij die ‘fundamentele onvoorspelbaarheid’ waarnam in onder andere de natuurkunde en de biologie.
Hetgeen hier uiteengezet is lijkt ook van toepassing te zijn op andere complexe systemen, waaronder de economie. Joshua Cooper Ramo illustreert dit aan de hand van allerlei voorbeelden. Hier wordt er – samengevat – een genoemd (p. 55-56):
In the summer of 2007, the investor Bill Browder (of the $2 billion Hermitage Fund) spotted a small news item in his morning paper. For the first time an American auction of debt from leveraged buyout deals failed to draw enough bidders and had to be shut down. Browder recognized this seemingly insignificant event for what it was: the world had run out of its ability to absorb new debt. It was the end of a Ponzi-like scheme and, he knew, the start of an avalanche that might reach a historic, tragic scale.
Waar het dus om gaat is dat relatief kleine gebeurtenissen een enorme impact op een heel systeem kunnen hebben. Ik noem hier de ‘subprime-mortgage’ crisis in de Verenigde Staten. De economische modellen waren en zijn niet in staat om het gedrag van dergelijke complexe systemen te voorspellen, omdat die modellen uitgaan van ‘normal rules of behavior’ en geen rekening kunnen houden met ‘nonlineaire’ ontwikkelingen. Economische systemen worden ook met de dag complexer, mede door een groeiende interdependentie. De complexiteit is zo groot dat er ook geen duidelijk zicht (meer) bestaat op wat er allemaal met wat in verbinding staat. En net als bij de zandhoop, is niet op voorhand vast te stellen wanneer er een kritieke situatie ontstaat die tot ineenstorting leidt, maar bovendien is niet te voorspellen wat tot die ineenstorting zal leiden. En net als bij de zandhoop kan die ineenstorting het gevolg zijn van een geringe gebeurtenis.
Aan de hand van de ineenstorting van de USSR laat Joshua Cooper Ramo zien dat deze theorie ook op politiek niveau een rol speelt (p. 64 e.v.). Michail Gorbatsjov, president van de Sovjet-Unie (USSR) van 1990 tot 24 augustus 1991, introduceerde onder andere ‘glasnost‘ (openheid) en ‘perestrojka‘ (hervorming), in een poging zijn land uit de diepe malaise te halen. Dat leverde veel verzet op bij de elite die trachtte de oude, vertrouwde machtsstructuren te herstellen. Uiteindelijk is de Sovjet-Unie ineengestort. Over de oorzaken daarvan wordt nog steeds gedebatteerd, maar simpele verklaringen als ‘het communisme is ten ondergegaan aan de import van westerse ideeën’ zijn bepaald speculatief en ontoereikend. Wat mogelijk een rol heeft gespeeld is het gedrag van de nomenklatura. De elite onder hetPolitbureau die op allerlei niveaus de leiding had. Deze elite zag dat een hervorming van het systeem zou leiden tot aantasting van hun rechten en privileges. Een groot deel van deze elite heeft zich vervolgens van het systeem afgekeerd vanuit de gedachte dat zij bij een ineenstorting de ‘brokstukken’ zouden kunnen oppakken om vanuit nieuwe structuren op de oude voet verder te leven. De door Gorbatsjov gewenste democratisering leidde aldus niet tot de beoogde stabiliteit, maar nu juist tot instabiliteit. Gorbatsjov heeft het gedrag van de elite niet voorzien.
Met deze en andere voorbeelden wordt aangetoond dat ‘onvoorspelbaarheid’ inherent is aan allerlei uiteenlopende, complexe systemen. Dat betekent dat we daarmee ook anders moeten omgaan. Daaraan wordt in het boek uitvoerig aandacht besteed. Een van de conclusies is dat ook wat op individueel niveau gebeurt invloed heeft. Een ieder moet dus ook bij zichzelf te rade gaan hoe hij of zij het leven beter kan inrichten: “We can each start to live more resiliently” (p. 261). En bovendien moeten we op allerlei niveaus leren leven met ‘onzekerheid’ en ‘onvoorspelbaarheid’. Voor wat betreft de economie als systeem kan bijvoorbeeld worden vastgesteld dat wanneer het streven steevast en uitsluitend is gericht op groei, en ook het overheidsbeleid of dat van de Fed daarop is gericht, het systeem niet ‘leert’ om te gaan met een crisis, omdat bij de eerste tekenen daarvan de symptomen direct worden onderdrukt (p. 181). Juist door dat vroegtijdig onderdrukken kan er geen ‘veerkracht’ groeien, met als gevolg dat een systeem op enig moment door een (relatief) kleine gebeurtenis ineen kan storten. Daarenboven is het onlogisch om ervan uit te gaan dat we in staat zijn om een systeem te controleren en te beheersen, wanneer de complexiteit van dat systeem ons voorstellingsvermogen vele malen te boven gaat (p. 199). Bij de inrichting van het door zovelen nu gewenste ‘nieuwe toezicht op de financiele sector’ zal daarmee rekening moeten worden gehouden.
Het Tweede Kamerlid Jan de Wit wordt voorzitter van de parlementaire commissie die onderzoek zal doen naar de kredietcrisis. De Tweede Kamer wil weten hoe de crisis heeft kunnen ontstaan en, neem ik aan, wie daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Het boek van Joshua Cooper Ramo laat zien dat die vragen niet eenvoudig te beantwoorden zullen zijn. De commissie zal niet tot conclusies kunnen komen als de leden daarvan dit boek niet hebben gelezen. Hopelijk heeft de commissie ook nog tijd om mijn stuk ‘Wie heeft de economische crisis veroorzaakt?’ van 23 februari 2009 (hieronder te vinden) nog even te lezen.
Karel Frielink
OORDEEL ZELF
20 april 2009
Op de website van “NO” prijkte afgelopen weken prominent de foto van rechter mr Bob Wit, die als een medestander van “NO” werd gepresenteerd. Mr. Wit heeft daarop op 16 april 2009 een reactie op die website geplaatst, maar die is er nu gauw vanaf gehaald. Tevens is de fotogalerij vervangen door een krantebericht waarin diezelfde fotogalerij staat. Hier volgt de tekst zoals die op 16 april 2009 op die website was geplaatst en waarvan de NO-campagne niet wil dat anderen daar kennis van nemen:
Mijne heren,
Ik ben erop gewezen dat ik thans op deze website bij de “vota no” groep ben ingelijfd. Het is juist dat ik mij publiekelijk kritisch over een aantal zaken, welke de nieuwe staatkundige structuur betreffen, heb uitgelaten. Deze kritiek handhaaf ik onverkort. Ik moet echter constateren dat het punt waartegen ik mij het sterkst heb gekeerd (de aanwijzingsbevoegdheid van de “Koninkrijks MinJus”) thans geheel van tafel is, zoals inmiddels ook vermeld wordt op de website van de referendumcommissie. Het kan niet genoeg worden benadrukt dat daarmee een zeer groot bezwaar tegen het “pakket” verdwenen is en het zou de “nee-groep” sieren zulks ook te erkennen. Betekent dit nu dat alles wat mij betreft zonder meer koek en ei is? Zeker niet.
Er zijn nog meer kritische opmerkingen te maken. Maar dit is ook het geval met betrekking tot een flink aantal stellingen welke door de “nee-groep” worden verkondigd. Ik zal daarop te gelegener tijd nog terugkomen. Weet wel dat ik de argumenten (daaronder niet begrepen de vele irrationale en emotionele uitlatingen die, overigens aan beide zijden van het debat, lastimamente en in toenemende mate de ether worden ingeslingerd) in alle rust aan het bestuderen ben en dat ik niet van plan ben om ook maar enig argument van welk kamp dan ook voor zoete koek te slikken.In mijn dagelijks werk als rechter pleeg ik beide partijen aan kritische vragen en opmerkingen te onderwerpen om op die manier te weten te komen wat hun sterke en zwakke punten zijn. Ik ban thans nog volop in die fase. Enige speculatie over wat mijn “eindoordeel” zal zijn, is derhalve op dit moment geheel voorbarig.
Un kordial saludo,
Jacob “Bob” Wit
Comment made on April 16th, 2009 at 4:20 pm
Karel Frielink
WE ZIJN ÉÉN VOLK: OOK NA HET REFERENDUM
15 april 2009
Het is niet zo moeilijk om iets kapot te maken. Het is veel moeilijker om samen iets op te bouwen. In de campagne die wordt gevoerd voor het referendum dat op 15 mei 2009 wordt gehouden, wordt veel kapot gemaakt. Er wordt respectloos gescholden, tegenstellingen worden onnodig aangewakkerd, en groepen worden tegen elkaar opgezet. Het lijkt soms wel erg sterk op haat zaaien. Maar wat de uitslag ook wordt, we zullen ook na 15 mei 2009 de kar samen moeten trekken.
Ik verbaas mij met name over de toon en de uitlatingen van de ‘nee-campagne’. De uitspraak van Helmin Wiels dat de duivel gebruik maakt van vrouwen, is een belediging voor alle vrouwen op Curacao. Zijn persoonlijke aanvallen op Emily de Jongh-Elhage getuigen ook van zwakte. Zij is de moeder van ons volk: een warme, hartelijke en integere moeder. De stelling van Wiels dat wij onze vrijheid verkopen voor een zak geld is onzin. Hij is slim genoeg om dat weten, maar houdt er kennelijk een eigen politieke agenda op na. Als je hem hoort praten lijkt het wel alsof op Curacao sprake is van een bevolking die zwaar wordt onderdrukt en die moet strijden voor zijn vrijheid. De werkelijkheid is gelukkig anders.
In een ingezonden stuk in de Amigoe van 14 april 2009 wordt zonder enige schroom gesteld dat als je voor het slotakkoord bent je (a) of heel stom bent, (b) of je eigens volk intens haat, (c) of dat je je ziel aan de duivel hebt verkocht. Het slotakkoord wordt in dat ingezonden stuk geplaatst in de sleutel van een koloniale geest, een zeer boze geest die bezworen moet worden. Volgens de schrijver is sprake van een herkolonisatiecomplot, tot stand gekomen met medewerking van de marionetten in Willemstad (waarmee de regering wordt bedoeld), waarbij omkoperij, verraad (gelijk aan dat van NSB’ers), bedreiging, chantage, intimidatie, manipulatie en bemoeienis niet worden geschuwd. Het is ongelooflijk, maar het staat er echt. Ik heb het stuk meerdere keren gelezen, omdat ik wil begrijpen hoe iemand die zichzelf een ‘ontwikkelde geest’ noemt tot zulke aperte onzin komt. Wat is deze man aangedaan, en door wie? En welk lijden heeft hij moeten ondergaan dat hij met zoveel venijn en zoveel haat campagne voert tegen zijn eigen mensen?
Het valt op dat iedereen op dit moment precies weet wat ‘het’ volk wil en wat goed is voor ‘het’ volk. Ik heb daar moeite mee. Zoals ik ook moeite heb met de talloze oneigenlijke argumenten die bij voortduring worden gehanteerd. Wie stelt dat Nederland uit is op rekolonisatie van Curacao, begrijpt niets van de opvattingen die in Nederland leven. Van links tot rechts in de Nederlandse politiek, enkele uitzonderingen daargelaten, zou men het liefst afscheid nemen van Curacao. Maar het is niet aan Nederland om daarover te beslissen. Daarover beslist alleen de bevolking van Curacao. En ruim 95% van de bevolking heeft in het in 2005 gehouden referendum gekozen voor de opties waarbij Curacao deel blijft uitmaken van het Koninkrijk. Het referendum dat nu wordt gehouden gaat enkel over de vraag of daaraan met het slotakkoord op een aanvaardbare manier invulling wordt gegeven. Daarbij is het van belang op te merken dat het slotakkoord het resultaat is van langdurige en intensieve onderhandelingen. En zoals dat bij onderhandelingen gaat, krijg je nooit voor 100% je zin. Maar een beter resultaat dan nu is bereikt zit er simpelweg niet in. Het is van belang dat de bevolking daarover op een eerlijke manier wordt voorgelicht.
Als gezegd, wat de uitslag op 15 mei 2009 ook zal zijn, we moeten samen verder en samen bouwen aan een toekomst voor ons en onze kinderen. Daarbij zal het belangrijk zijn dat we niet teveel stilstaan bij en terugkijken naar het verleden, maar een visie voor de toekomst ontwikkelen. Het is Singapore, dat ongeveer even groot is als Curacao, gelukt om bedrijvigheid te ontwikkelen en welvarend te worden. Er is geen enkele reden om ervan uit te gaan dat het ons niet zal lukken. Maar dan moeten straks wel de ego’s plaatsmaken voor visie. En die visie moet door middel van doortastend en voortvarend leiderschap in praktijk worden gebracht. Dat is waar het volk naar mijn gevoel met smart op zit te wachten.
Karel Frielink
CURACAO HEEFT EEN TOEKOMST!
8 april 2009
Het komende referendum van 15 mei 2009 leidt tot grote verdeeldheid. Voor- en tegenstanders van het met Nederland bereikte akkoord bestrijden elkaar in scherpe bewoordingen. Waarom precies de emoties zo hoog oplopen kan ik niet goed doorgronden. De discussies gaan vaak over de vraag of Nederland zich nu wel of niet koloniaal of neokoloniaal gedraagt. Ik snap heel goed dat uitlatingen van diverse Nederlandse politici bij ons slecht vallen. Vooral de toon van deze politici is verkeerd. Hooghartig, bevoogdend en dwingend wordt ons de les gelezen, alsof we kleine kinderen zijn. Het ontbreekt aan respect en aan wederzijds vertrouwen. Over het ontbreken van warme gevoelens voor elkaar heb ik het dan maar even niet.
Op wat die Nederlandse politici ten aanzien van Curacao willen bestaat beduidend minder kritiek: goed onderwijs, deugdelijk bestuur, gezonde overheidsfinanciën, een schoon milieu, veiligheid, een gevangenis die aan de internationale normen voldoet, een goed draaiende economie, betere gezondheidszorg, een goed draaiend politieapparaat, onafhankelijke rechtspraak, enzovoort.
Met wat Nederland op Curacao graag zou zien is ook niets mis. Het is, naast de verkeerde toon, vooral de wijze waarop Nederland dat wil bereiken, die zorgt voor weerstand. In het referendum van 2005 heeft de bevolking van Curacao gekozen voor de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk. Curacao heeft niet gekozen voor de BES-status. Het is met name die gewenste zelfstandigheid die door Nederland onvoldoende wordt erkend en onvoldoende wordt begrepen. Nederland wil ingrijpen, of op zijn minst kunnen ingrijpen, wanneer Nederland dat nodig oordeelt. En daar nu zit het probleem.
Als Nederland, dat eigenlijk niet goed weet om te gaan met dit soort processen, nu eens was begonnen met aan Curacao zelf te vragen hoe men de toekomst ziet en met welk wensenlijstje men aan de besprekingen met Nederland zou willen beginnen. Nederland had vervolgens ook zelf een wensenlijstje kunnen presenteren. Ik zeg uitdrukkelijk ‘wensenlijstje’, omdat je dit soort onderhandelingen beter niet kunt beginnen met het noemen van onderwerpen die als ‘ononderhandelbaar’ worden gepresenteerd.
Er gingen – ten minste – twee dingen fout. Nederland heeft te hard en met de verkeerde toon ingezet bij de onderhandelingen. De politici van Curacao hebben bovendien een eigen interpretatie aan de uitslag van het referendum van 2005 gegeven, door een of twee dagen ná dat referendum te verkondigen dat de nieuwe status van Curacao ‘ten minste gelijk aan Aruba’ (’un status outónomo meskos ku Aruba‘) moest zijn. Maar dat was helemaal geen optie bij dat referendum; dat is er door de politici bijbedacht. De startpositie voor de onderhandelingen werd door het wederzijds innemen van ‘harde’ stellingen direct al bemoeilijkt.
Dit had geen probleem hoeven zijn als een radicaal andere benadering was gekozen voor het vormgeven van de nieuwe status. Ik zal dat aan de hand van een voorbeeld illustreren. Op het lijstje van Nederland stond als belangrijk punt ‘gezonde overheidsfinanciën’. Dat wil in feite zeggen, dat er met name een einde zou moeten komen aan ongecontroleerde uitgaven en het eindeloos oplopen van de overheidsschuld. Met die wens is niets mis en ook de bevolking van Curacao zal daarmee kunnen instemmen. Nederland had aan Curacao kunnen vragen hoe Curacao dat zelf had willen regelen. Curacao had op dat punt begrotings- en andere regels kunnen voorstellen, die deel zouden gaan uitmaken van de toekomstige Curacaose wetgeving. Het uitgangspunt daarbij had behoren te zijn dat Curacao dit zelf behoort te regelen en ook zelf kan regelen. Nederland heeft dit miskend en heeft als uitgangspunt genomen dat financieel toezicht van buiten, lees: grotendeels vanuit Nederland, in het leven geroepen moest worden. Er werd dus al bij voorbaat van uitgegaan dat het zonder dat toezicht van buiten wel mis zou gaan. Daardoor werd afbreuk gedaan aan de principiële gelijkwaardigheid die er had behoren te zijn. De onderhandelingen zijn vervolgens op basis van deze ongelijkwaardigheid gevoerd. Ik vermoed dat daardoor de weerstand tegen bijna alles wat Nederland heeft voorgesteld en in de onderhandelingen heeft ‘binnengesleept’ is ontstaan.
Als de aanpak anders was geweest, dan zou de acceptatie bij ons op Curacao ook groter zijn geweest. De discussie over de aanwijzingsbevoegdheid die Nederland wilde, waarbij de Nederlandse Minister van Justitie zich met de vervolging van individuen op Curacao zou kunnen bemoeien, is daarvan een goed voorbeeld. Niet alleen had Nederland op voorhand kunnen weten dat er juridische bezwaren kleefden aan een dergelijke bevoegdheid, maar met name politiek gezien ging van deze Nederlandse wens een volstrekt verkeerd signaal uit. De alternatieve aanpak die Nederland had kunnen kiezen was afzien van deze wens, in de wetenschap dat het Statuut reeds decennialang een instrument bevat om in te kunnen grijpen als de rechtsorde van Curacao zodanig wordt bedreigd, dat wij op Curacao niet in staat zijn die bedreiging het hoofd te bieden. Dat instrument is ook met de nodige (procedurele) waarborgen omgeven. Maar Nederland wilde meer en krijgt nu zijn zin niet. En al die tijd is de onderlinge spanning onnodig opgelopen.
De aanpak die Nederland heeft gekozen roept weerstand op. Die aanpak geeft ruimte aan mensen die keer op keer Nederland van bijvoorbeeld neokolonialisme beschuldigen. Een beschuldiging die in Nederland hard aankomt en ook niet goed wordt begrepen. Hedendaagse Nederlandse politici moeten niets van kolonialisme of neokolonialisme hebben; integendeel zelfs. Maar de emoties zijn zo hoog opgelopen dat een zinvol debat daarover (bijna) niet meer mogelijk is. Doordat deze emoties er op Curacao zijn en door sommigen ook bewust voor eigen politieke doeleinden worden aangewakkerd, waarbij het verspreiden van misinformatie niet wordt geschuwd, lijkt het hele akkoord met Nederland besmet te zijn. En dat is jammer: want uiteindelijk gaat het er om dat de bevolking van Curacao een betere toekomst krijgt. En het is evident, voor wie het wil zien, dat je mét zo’n akkoord veel meer bereikt en kunt bereiken, dan zonder zo’n akkoord. Daarom heeft ‘ja’ bij het referendum de toekomst.
Nog een enkel woord over de door sommigen gewenste onafhankelijkheid van Curacao. Bij het referendum in 2005 heeft slechts 5% zich voor onafhankelijkheid uitgesproken. Dat is nu dus geen optie. Het zou in de toekomst weer een mogelijkheid kunnen zijn, maar dan zou er eerst een nieuw referendum moeten worden gehouden. Het gaat immers om het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking. Dat recht wordt door de bevolking uitgeoefend en kan alleen door de bevolking worden uitgeoefend, en dus niet door de politici. Op dit moment zou onafhankelijkheid ook geen goede optie zijn. Als Curacao zijn we daarvoor te klein en te kwetsbaar. Wie nu onafhankelijkheid wil speelt met vuur. De daaraan verbonden risico’s zijn te groot. Laten we de komende jaren nu eerst maar eens laten zien dat we binnen het Koninkrijk heel goed in staat zijn om onze eigen boontjes te doppen. Intussen kunnen we onderzoeken welke mogelijkheden er in deze regio zijn, denk aan Caricom, voor samenwerking met anderen. En als de tijd wel rijp is, kunnen we altijd een nieuw referendum houden.
Karel Frielink
IK HEB GEDROOMD…
7 april 2009
IK HEB GEDROOMD over de toekomst van Curacao. Het was een droom vol vragen. Hoe ziet ons mooie eiland er over 10 of 20 jaar uit? Hoe kijken we dan terug op deze periode? Hoeveel mensen wonen er dan? Wie wonen er dan? Hoe staat het dan met het onderwijs, de welvaart, de bedrijvigheid, de gezondheidszorg en het milieu? Het is maar een droom. Een droom zonder visie. Alleen maar vragen, vragen, vragen. Geen antwoorden.
IK HEB GEDROOMD dat niemand een visie heeft. Dat iedereen met zichzelf bezig is en niemand met de burgers en met hun toekomst. Dat de bevolking zich steeds meer in de steek gelaten voelt. Dat anderen vertellen wat zij denken of moeten denken, wat zij voelen of moeten voelen en wat zij willen of moeten willen. Dat hen welvaart en geluk wordt voorgespiegeld, als zij maar kiezen voor onafhankelijkheid. Maar onafhankelijkheid is geen optie, zelfs niet in dromenland.
IK HEB GEDROOMD dat Helmin Wiels de onafhankelijkheid van Curacao wil uitroepen. In mijn droom ziet hij zichzelf als de toekomstig leider van Curacao. In mijn droom heeft hij op dat punt de strijd met Charles Cooper gewonnen. Zij droomden allebei van dat leiderschap, maar in mijn droom werd maar één van die twee dromen werkelijkheid. In mijn droom is Cooper nu de schaduw tweede man en straks echt de tweede man.
IK HEB GEDROOMD over de onafhankelijkheidverklaring die Helmin Wiels met veel bombarie zal voordragen:
Proclamatie van Onafhankelijkheid
Volk van Curacao! U bent misleid. U gelooft bepaalde politici, omdat ze u een hand geven, naar de Kerk gaan en op uw moeder lijken. Maar u weet niet wat u wilt. U weet niet wat goed voor u is. Uw gedachten zijn niet de uwe. Ze zijn u aangepraat. Ik weet wel wat u wilt, ook al weet u dat zelf nog niet. Ik wijs u de weg. Ik zal u leiden. Leiden naar de toekomst. Leiden naar onafhankelijkheid.
Ik weet dat bij het referendum in 2005 zo’n 95% van de stemmen is uitgebracht voor de opties die Curacao binnen het Koninkrijk willen houden. Ik weet dat maar 5% heeft gekozen voor onafhankelijkheid. Maar die 5% heeft gelijk. Die 95% heeft een fout gemaakt. Dat zeg ik al 4 jaar, maar er wordt slecht geluisterd. Er zijn er die zeggen dat als 95% van het volk kiest voor iets anders dan onafhankelijkheid, onafhankelijkheid dus een gepasseerd station is. Dat is niet zo. Ik heb keer op keer geprobeerd die 95% te overtuigen van hun ongelijk. Dat is niet gelukt. Het wordt dan ook tijd dat ik nu kies voor mijn eigen optie. Luister allen goed naar mij!
Ik, Helmin Wiels, roep namens het volk van Curacao per direct de onafhankelijkheid van Curacao uit. Vanaf nu zijn wij een eigen staat. Wij zijn niet langer met Nederland verbonden. Totdat er algemene verkiezingen zijn gehouden ben ik uw minister-president. Ik heb hier lang over nagedacht, maar het is in uw belang dat ik dit doe. Mijn motieven zijn zuiver. Geloof mij!
Wij kunnen zelf zorgen voor welvaart, onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid en goed bestuur. We hebben hiervoor geen hulp van anderen nodig. Dat kunnen wij zelf. Ik weet zeker dat we het kunnen. Heel zeker. Geloof mij!
Tot nader order zijn alle wetten en grondrechten opgeschort. Wij zullen daar met een stofkam doorheen gaan. Alleen de wetten en grondrechten waarvan wij denken dat die in het belang van het volk zijn zullen weer van kracht worden. Het onderwijs wordt uitsluitend nog in het Papiaments gegeven. Alleen op Curacao geboren mensen mogen huizen en bedrijven bezitten. We pakken terug, wat van ons is afgepakt. We hebben niemand anders nodig. Geloof mij!
Ik geef leiding aan de emancipatie van het volk van Curacao. Er breken mooie tijden aan voor Curacao. We hebben lang, te lang onder vreemde overheersing geleefd. Het paradijs begint hier en het begint nu. Geloof mij!
Lang leve de Onafhankelijkheid!
IK HEB GEDROOMD over de mensen die, in mijn droom, nu al dromen over hun rol in een onafhankelijk Curacao. Over de mogelijke ministers van de regering Wiels: Errol Cova (minister van economische zaken); Nelson Navarro (minister van justitie); Frank Martinus Arion (minister van buitenlandse zaken), enz. In mijn droom willen ze allemaal het beste voor Curacao en voor het volk van Curacao. Ze willen niets voor zichzelf. Nou ja, wel iets, maar niet veel. Ze dienen immers het algemeen belang en niet hun eigenbelang.
IK HEB GEDROOMD, maar werd wakker. De wekker ging. Wat een gekke droom. Maar dromen zijn gelukkig bedrog. Toch?
Karel Frielink
REMKES EN POLITIEK OPPORTUNISME
1 april 2009
Radio Nederland Wereldomroep meldt het volgende: “De VVD-fractie trekt haar steun in voor het slotakkoord over nieuwe verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. Tweede Kamerlid Johan Remkes zei op 31 maart dat de liberalen zich niet langer medeverantwoordelijk voelen voor het akkoord, omdat de afspraak is geschrapt dat Nederland aanwijzingen kan geven voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten op Curaçao en Sint Maarten.”
De eerste vraag die met betrekking tot de door de heer Remkes wenselijk geachte aanwijzingsbevoegdheid aan de orde behoort te komen, is op grond waarvan Curacao (waartoe ik mij maar even beperk) door Nederland rechtstatelijk de maat genomen zou moeten worden. Weliswaar was de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid, die nu van de baan is, een bevoegdheid die de Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Ministers van het Koninkrijk had kunnen uitoefenen, maar in feite gaat het om de Nederlandse Minister van Justitie. Het Land Curacao is niet in mindere mate een rechtsstaat dan Nederland. Dit betekent dat er dus andere, zwaarwegende redenen moeten zijn om deze aanwijzingsbevoegdheid te rechtvaardigen. Het gaat immers om een inbreuk op de autonomie. Het valt echter op dat de wens om deze aanwijzingsbevoegdheid in het leven te roepen door de heer Remkes op geen enkele wijze wordt onderbouwd of gemotiveerd, laat staan deugdelijk.
Het is ook onterecht en niet in het belang van de rechtsbedeling in het nieuwe Land Curacao, dat op voorhand de indruk wordt gewekt dat als ‘Nederlands’ ervaren toezicht op die rechtsbedeling noodzakelijk is. Naar mijn mening zal daardoor het eerder genoemde vertrouwen van de justitiabelen in de eigen rechtsorde en het prestige van de met de handhaving van die rechtsorde belaste magistratuur worden geschaad. Beide behoren tot het fundament van een doelmatige rechtsbedeling. Het gaat er daarbij niet om of in het nieuwe Land Curacao fouten zullen worden gemaakt, maar of in voorkomend geval het eigen zelfreinigend vermogen voldoende zal zijn. Dat alles is immers in Nederland niet anders. Ik ben overigens, gelet op de ervaringen in de laatste decennia, van oordeel dat genoemd zelfreinigend vermogen op Curacao zonder meer en aantoonbaar aanwezig is. Als de heer Remkes daar anders over denkt, dan wordt het tijd dat hij zijn mening nu eens met feiten gaat onderbouwen.
De Raad van State heeft een negatief advies over de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid naar de Koninkrijksregering gestuurd. Kort gezegd werd door de Raad van State geoordeeld dat de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid overbodig is en dat het ontbrak aan waarborgen die de burgers voldoende konden beschermen tegen oneigenlijke aanwijzingen. Inmiddels is op 26 maart 2009 door de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen besloten dat de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van tafel is. De aanwijzingsbevoegdheid opgenomen in artikel 51 van het Statuut blijft gewoon bestaan; deze regeling is ook met de nodige (procedurele) waarborgen omgeven. De heer Remkes lijkt hieraan in het geheel voorbij te gaan.
Het is evident dat de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid op meerdere juridische gronden niet door de beugel kon. Dit voorstel is dan ook terecht van tafel. Het is, op zijn zachtst gezegd, ongehoord dat de VVD bij monde van de heer Remkes op die grond de steun aan het slotakkoord intrekt. Deze houding getuigt ook van arrogantie, minachting voor de onderhandelaars en het onderhandelingsproces, van weinig realiteitszin en met name ook van politiek opportunisme. De strijd die de VVD voert met de PVV om de gunst van de kiezer, gaat nu ten koste van de bevolking van de Nederlandse Antillen.
Karel Frielink
(Dit stuk verscheen, enigszins bewerkt, in het Antilliaans Dagblad van 3 april 2009)
VOORGESTELDE AANWIJZINGSBEVOEGDHEID VAN DE BAAN!
1 april 2009
Het bestuur van de Orde van Advocaten Curaçao heeft in een brief van 9 januari 2009 aan de Raad van State van het Koninkrijk ernstige bezwaren naar voren gebracht tegen de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van de Nederlandse Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Ministers van het Koninkrijk. De voorgestelde regeling ging veel verder dan de aanwijzingsbevoegdheid die al sinds jaar en dag in het Statuut is opgenomen. De Raad van State heeft een negatief advies over de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid naar de Koninkrijksregering gestuurd. Inmiddels is op 26 maart 2009 door de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen besloten dat de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van tafel is. De aanwijzingsbevoegdheid opgenomen in artikel 51 van het Statuut blijft gewoon bestaan; deze regeling is ook met de nodige (procedurele) waarborgen omgeven.
In verband met de discussie die vervolgens in het kader van het komende referendum op Curacao over dit onderwerp wordt gevoerd moet nog het volgende worden opgemerkt.
Er wordt door diverse personen gesteld dat als de toekomstige Minister van Justitie van Curaçao beleid wil voeren, hij het voornemen hiertoe eerst aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie moet voorleggen. Dit is onjuist. Alleen eenbijzondere aanwijzing van de Minister van Justitie aan de Procureur-Generaal (bijvoorbeeld: vervolg Mr. Frielink) dient eerst aan het Hof te worden voorgelegd. Voor algemene aanwijzingen (beleid) geldt dit niet (zie de besluitenlijst van de Stuurgroep d.d. 26 maart 2009).
Als argument wordt voorts aangevoerd dat het aan het Hof moeten voorleggen van een bijzondere aanwijzing in strijd zou zijn met de “trias politica” (de scheiding der machten). Echter, onze eigen landswetgever heeft het niet in strijd met onze “trias politica” geacht om in artikel 15 WvSv het Hof op klacht, of zelfs ambtshalve ingevolge artikel 29 WvSv, vervolging te laten gelasten. Niet duidelijk is waarom het dan wel in strijd zou zijn met de “trias politica” om het Hof te laten toetsen of een bijzondere aanwijzing van de Minister van Justitie die een burger rechtstreeks aan politieke vervolging bloot kan stellen wel door de beugel kan. Dat de bijzondere aanwijzing van de Minister van Justitie eerst ter toetsing aan het Hof wordt voorgelegd biedt immers een waarborg tegen willekeurige of door politieke motieven ingegeven vervolgingen. In de Nederlandse wetgeving bestaat een dergelijke toetsing overigens niet.
Ik zie dan ook geen bezwaar tegen de voorgestelde regeling, omdat deze nu juist bijdraagt aan een betere rechtsbescherming voor de burger.
Karel Frielink
(Zie ook het interview met mij in het Antilliaans Dagblad van 6 april 2009)
IS DE CRISIS BIJNA VOORBIJ?
24 maart 2009
Uit de Verenigde Staten komen van officiele zijde berichten dat eind 2009 de crisis zo goed als bezworen zal zijn. De wens is hierbij ongetwijfeld de vader van de gedachte. Als wordt gekeken naar de aard en (wereldwijde) omvang van de crisis, en de snelheid waarmee vooral de negatieve ontwikkelingen zich voltrekken, dan lijkt het op zijn zachtst gezegd lichtvaardig om te veronderstellen dat er nu al (voor ons zichtbaar) licht aan het einde van de tunnel is. De ‘uitbodeming’ is nog lang niet afgelopen.
In Nederland bestaat er verwarring en (licht) optimisme. Dat laatste is niet terecht. Ook hier is de crisis pas net begonnen. De economen buitelen als vanouds over elkaar heen met oplossingen en aanbevelingen. De een weet het nog beter dan de ander, maar niemand is in staat zijn (of haar) gelijk te bewijzen. De PvdA econoom Prof. Rick van der Ploeg (’Keesie Keynes‘) bijvoorbeeld, stelt bij herhaling dat sprake is van Keynesiaanse vraaguitval en dus is zijn remedie het stimuleren van de vraag. Maar zou het, om meerdere redenen, niet verstandiger zijn maatregelen te nemen die zijn gericht op de aanbodkant van de economie? Je kunt, zoals de PVV heeft gedaan, natuurlijk voorstellen om iedereen Euro 400 te geven, maar daarmee is de vraag niet, en zeker niet noodzakelijk, gestimuleerd. En zelfs als het geld wordt uitgegeven weet je niet waaraan noch in welk land het geld terechtkomt bijvoorbeeld. Wat de vraagkant betreft kan het open (internationale) karakter van de Nederlandse economie niet genoeg worden benadrukt. De meeste economische beschouwingen op de TV gaan teveel uit van de nationale kaders.
Het stimuleren van de aanbodkant kan onder meer door ervoor te zorgen dat door ondernemers weer geld geleend kan worden, uiteraard tegen aanvaardbare condities. Waar wenselijk kunnen pensioenfondsen, hedge funds en anderen worden aangemoedigd om te investeren, waarbij de risico’s met de overheid worden gedeeld. Daardoor kan met name geinvesteerd worden in technologie, duurzaamheid, energiebesparing, de kenniseconomie en noem maar op. Via de aanbodkant kan door de overheid sneller, gerichter en effectiever worden gestuurd dan via de vraagkant van de economie. Investeringen leiden vanzelf tot werkgelegenheid en dus vraag. Wat dat betreft moet er dan wel zoveel mogelijk afstemming in Europees verband en met andere landen plaatsvinden. De economische crisis moet aldus worden benut om buiten bestaande kaders te denken, meer innovatief en creatief te zijn. Juist nu niets meer zeker is, zal het verzet tegen wezenlijke veranderingen het minst zijn.
Wat de banken betreft wil de ironie dat net nu het socialisme definitief ten grave is gedragen (in landen als Venezuela bestaat geen socialisme), banken in de schoot van de Staat worden ‘geworpen’, met nota bene een ’socialistische’ Minister van Financien aan het financiele roer. Is die crisis misschien bijna voorbij? Hoogstwaarschijnlijk niet. Laten we de cijfers in mei aanstaande maar afwachten, maar het ergste moet worden gevreesd. Het zou mij ook niet verbazen als Fortis veel langer in staatshanden blijft dan Minister Bos nu voorspelt. En zou de ABN AMRO Bank dan uiteindelijk toch nog door ING Bank worden opgeslokt? Sommige oude ideeen zijn misschien zo gek nog niet.
Karel Frielink
POLITIEKE ROEKELOOSHEID EN HET JURIDISCH DEFICIT
9 maart 2009
Op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek kan het onrechtmatig toebrengen van schade door een lid van een groep, ook voor rekening van de andere groepsleden komen. Dit is het geval wanneer de kans op het aldus toebrengen van schade deze groepsleden ervan had behoren te weerhouden om in groepsverband op te treden en deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. Denk aan een groep stenengooiers, waarbij één lid van de groep raak gooit en een politieauto beschadigt. Alle groepsleden zijn dan ieder voor zich (hoofdelijk zegt de wet) aansprakelijk voor de veroorzaakte schade. Zelfs de groepsleden die er alleen maar bij waren en geen stenen hebben gegooid zijn aansprakelijk. Artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek is er om zowel daders als meelopers van (onrechtmatige) baldadigheid, roekeloosheid, misdadigheid en gewelddadigheid in groepsverband aansprakelijk te kunnen stellen. Je was er bij, dus je bent er bij.
Voor politieke roekeloosheid van leden van de Tweede Kamer geldt artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek niet. Politieke roekeloosheid is ook niet strafbaar gesteld. Meer in het algemeen geldt dat op grond van artikel 71 van de Grondwet, leden van de Eerste of Tweede Kamer, ministers en staatssecretarissen niet in rechte kunnen worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij daar zeggen of schriftelijk communiceren. In dit verband wordt over parlementaire immuniteit of parlementaire onschendbaarheid gesproken. Leden van de Tweede Kamer kunnen in de Kamer dus zoveel onjuiste, ongefundeerde, ongenuanceerde, ja zelfs roekeloze uitspraken doen over anderen als ze willen, zonder dat daar via de rechter iets aan kan worden gedaan. Dit is een ‘voorrecht’ waarvan politici van links tot rechts gebruik maken.
De achterliggende gedachte is dat er door politici zoveel mogelijk in vrijheid gesproken moet kunnen worden, waarbij zij zich niet steeds de vraag hoeven te stellen of ze een strafbare uiting doen dan wel onrechtmatig handelen. Of zoals de Hoge Raad (28 juni 2002, NJ 2002, 577) de ratio van artikel 71 Grondwet onder woorden brengt: “De parlementaire onschendbaarheid strekt ertoe aan de deelnemers aan de parlementaire beraadslaging een optimale uitingsvrijheid te geven, zonder dat zij behoeven te vrezen dat zij strafrechtelijk vervolgd of civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden vanwege de door hen gedane uitlatingen.” De reikwijdte van artikel 71 Grondwet is in twee opzichten begrensd, aldus de Hoge Raad: “In de eerste plaats kunnen uitsluitend de leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, een beroep doen op immuniteit en in de tweede plaats is de immuniteit beperkt tot hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.”
In de Tweede Kamer kan een politicus dus zonder civiel- of strafrechtelijk gevaar te lopen collega Kamerleden, burgers in het land of andere landen voor dief, boef, schurk, crimineel of onbetrouwbaar uitmaken, terwijl de gedupeerden, de gekrenkten, de slachtoffers geen juridisch instrument hebben om die politicus bijvoorbeeld via een kort geding tot rectificatie te dwingen, of om schadevergoeding te eisen, terwijl een strafrechtelijke aangifte uiteindelijk evenzeer op de immuniteitsregel strandt. Buiten het parlement geldt voor iedereen een grondwettelijk en in art. 10 lid 1 EVRM verankerd recht op vrijheid van meningsuiting. Maar er zijn ook grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, namelijk daar waar onrechtmatig wordt gehandeld of strafrechtelijke verboden worden overtreden. Zo zijn haat zaaien, discriminerende uitlatingen en laster verboden. Buiten het parlement mag de vrijheid van meningsuiting niet worden gebruikt om iemand publiekelijk, ongefundeerd te beledigen. Wie in zijn eer, goede naam en integriteit wordt aangetast door publieke uitingen van iemand anders, kan in kort geding een rectificatie eisen. Uit rechtspraak blijkt vervolgens dat je over een politicus heel wat meer mag zeggen dan over een gewone particulier voordat een dergelijke vordering wordt toegewezen. Bij een publieke figuur als een politicus nu eenmaal is, wordt van een wat groter incasseringsvermogen uitgegaan.
Hoe begrijpelijk het wettelijke systeem op zichzelf ook is, het leidt tot het onbevredigende resultaat dat, om mij daartoe te beperken, leden van de Tweede Kamer een heleboel schade kunnen aanrichten en een heleboel mensen kunnen beledigen of in hun eer, goede naam en integriteit kunnen aantasten, zonder dat die mensen een instrument hebben om die politici adequaat en effectief te corrigeren. Als je in Nederland kiesgerechtigd bent kun je eens in de vier jaar naar het stemlokaal in een poging betere politici gekozen te krijgen, maar wat moeten de inwoners van de Nederlandse Antillen doen? Met toenemende ergernis moeten we aan deze kant van de oceaan toezien hoe bijvoorbeeld de SP, de VVD en de PVV om het hardst strijden wie het meest ongenuanceerd en het meest ongefundeerd uitlatingen over de Nederlandse Antillen kan doen. De dames en heren politici in Nederland hebben geen idee van de schade die zij hier aanrichten. Voor de zekerheid herhaal ik hier nog een keer wat ik eerder schreef: natuurlijk is er ook bij ons het nodige mis; dat wordt onderkend en daaraan wordt gewerkt. Maar daar gaat het hier niet om. Waar het om gaat is dat er teveel leden van de Tweede Kamer zijn die structureel onverantwoord gedrag vertonen. Dat past kennelijk bij de tijdgeest en bij de economische teruggang, maar het past niet bij de wijze waarop wij binnen het Koninkrijk met elkaar om horen te gaan.
Zou de Ombudsman hier iets kunnen betekenen? De parlementaire immuniteit verhindert immers niet dat een klacht bij de Ombudsman kan worden ingediend. Toch moet worden betwijfeld of van de Ombudsman veel heil valt te verwachten. De overwegingen die ten grondslag liggen aan de parlementaire immuniteit lijken immers ook voor het werk van de Ombudsman relevant. Als de Ombudsman dat ook vindt, dan zal hij zich waarschijnlijk uiterst terughoudend opstellen.
De conclusie moet zijn dat er geen juridische instrumenten voorhanden zijn waarmee de betrokken leden van de Tweede Kamer gecorrigeerd kunnen worden. Wat betreft politieke roekeloosheid is sprake van een juridisch deficit. Hoe nu verder? Er is, kort gezegd, een mentaliteitsverandering nodig. Als je een huwelijk, en daarmee is het Koninkrijk wel te vergelijken, wilt laten slagen, dan moet je beginnen met te kijken naar al hetgeen je bindt, welke plannen en dromen je voor de toekomst hebt, naar waar je over tien, twintig of vijftig jaar met elkaar wilt staan. Als je zonder droom, zonder visie, zonder hoop, zonder verwachtingen en zonder liefde naar je partner kijkt, en je uitsluitend concentreert op wat je niet leuk vindt aan je partner of op het in jouw zin aanpassen of uitleggen van de huwelijkse voorwaarden, dan wordt het nooit wat. Wat is de droom en de visie van de Tweede Kamer? Is er nog liefde? Het wordt hoog tijd dat daarover nagedacht gaat worden. Anders blijft dit huwelijk met een groot politiek en emotioneel deficit zitten.
Karel Frielink
PVV DE GROOTSTE PARTIJ IN DE PEILINGEN
2 maart 2009
Op grond van een recente peiling van Maurice de Hond blijkt dat circa 18% van de stemgerechtigde Nederlanders op de PVV van Geert Wilders zou stemmen als er nu verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden worden gehouden. Dat komt neer op 27 zetels. Niet echt verrassend is dat veel lezers van De Telegraaf op de PVV stemmen. De PVV kiezers zijn gecharmeerd van de door de PVV voorgestelde aanpak van de immigratie, van de Nederlandse Antillen, van de integratie, van uitkeringsfraude en van de Islam. Beduidend minder vertrouwen bestaat er in het door de PVV aanpakken van de economische crisis.
Geert Wilders zelf speculeert inmiddels over een premierschap. Hij ziet het al helemaal zitten: het wekelijkse gesprek met minister-president Wilders. Wilders kan niet wachten tot de volgende Tweede Kamerverkiezingen. “Wat mij betreft zijn die morgen, dan ben ik de volgende minister-president.“, valt op de website van de PVV te lezen.
Dit is wel even slikken. Het is weliswaar maar een peiling, maar de tendens is duidelijk. Wat een van de ‘voorgangers’ van Wilders, ik denk in het bijzonder aan Hans Janmaat, niet is gelukt, lukt hem wel: het aanspreken van een grote groep Nederlanders. Nederland is aan het veranderen. Het land wordt harder, minder verdraagzaam, minder tolerant, meer egoïstisch, kortom: met en door de opkomst van Wilders en de kiezers die achter hem staan wordt Nederland minder leuk en minder leefbaar. De tegenstellingen groeien, het onderlinge wantrouwen wordt aangewakkerd, er is steeds minder respect voor de medemens, terwijl dit ook nog eens een zichzelf, en elkaar versterkend, effect heeft.
Natuurlijk moet worden doorgegaan met het bestrijden Wilders. Zijn inconsistenties moeten worden blootgelegd: hoe kun je bijvoorbeeld volledige vrijheid van meningsuiting voor jezelf opeisen, terwijl je die van Imams wilt inperken? Hoe kun je met droge ogen voorstellen dat ontwikkelingslanden niet langer moeten worden geholpen: Nederland is immers nog steeds een van de rijkste landen. Moeten de allerarmsten en de meest kanslozen het ontgelden, omdat we in Nederland niet bereid zijn een stapje terug te doen?
Maar het (verbaal) bestrijden van Wilders is niet voldoende. De kiezers hebben kennelijk behoefte aan (meer) leiderschap, aan oplossingen voor hun eigen problemen, aan perspectief, aan een helder en consistent beleid, kortom: aan hoop en vertrouwen in de toekomst. Wilders komt niet verder dan trappen en schoppen tegen anderen. Je kunt het schofferen van landgenoten, gelardeerd met bijna ‘eigen volk eerst’-achtige voorstellen, toch niet de kwalificatie ‘deugdelijk beleid’ opplakken? Hier liggen dan ook de kansen voor de andere partijen. Maar dan moeten die wel bereid zijn samen te werken en zich niet bij voortduring te verliezen in geneuzel. De discussie rond het ‘bespreekbaar zijn’ of het ‘ter discussie staan’ van de hypotheekrenteaftrek laat zien dat ‘de’ politiek nog steeds en teveel gaat over geneuzel. Er zijn nog geen Tweede Kamerverkiezingen, maar de tijd dringt. Dames en heren politici: u gaat in de herkansing. Maar die herkansing is niet vrijblijvend. De toekomst van Nederland staat op het spel!
Karel Frielink
Wie heeft de economische crisis veroorzaakt?
23 februari 2009
Eigenlijk weten we niet goed waardoor de economische recessie (depressie) nu precies wordt veroorzaakt. Veel politici weten het wel. In de actualiteitenrubrieken en praatprogramma’s op de Nederlandse televisie kun je bijna iedere dag horen dat het ligt aan de bankiers, de (andere) graaiers, aan de bonussen ‘aan de top’, aan het kapitalisme en noem maar op. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat iedereen in de Westerse wereld zijn of haar steentje aan de crisis heeft bijgedragen? De verspillende en exorbitante manier van leven in de Westerse wereld en de enorme en onstuitbare consumptiedrang moeten welhaast een relatie hebben met wat er nu op economisch terrein gebeurt. Recessies en depressies in de economie zijn immers correctiemechanismen. Ze ontstaan wanneer er ‘iets’ behoorlijk is scheefgegroeid.
Die scheefgroei kan door mensen, maar ook of mede door omstandigheden worden veroorzaakt. Veranderingen in het klimaat, natuurrampen en schaarser wordende grondstoffen bijvoorbeeld hebben invloed op de prijzen. Aannemelijk is bijvoorbeeld dat daardoor de inkomens van mensen in Amerika onder druk zijn komen te staan, hetgeen uiteindelijk tot de hypotheekcrisis (‘credit crunch’) heeft geleid. Maar het is evenzeer van belang vast te stellen dat die crisis niet zou zijn ontstaan als mensen niet zo idioot veel hadden kunnen lenen. Maar ‘de’ politiek in Amerika wilde dat iedereen huiseigenaar zou kunnen worden, en degenen die eigenlijk niet genoeg inkomen hadden om zich een hypotheek te kunnen veroorloven maakten maar wat graag gebruik van deze buitenkans. De bomen groeien immers toch tot in de hemel, is lang de gedachte geweest. Huizenprijzen en beurskoersen zouden toch wel blijven stijgen…
Het beleggen in aandelen en andere effecten (met geleend geld!) is in de Westerse wereld een ware volkssport geworden. Maar we moeten wel constateren dat decennialang de beurskoersen van effecten in geen verhouding stonden tot de reële waarde van de ondernemingen (dat was ook ten tijde van de Grote Depressie zo). Ondernemingen werden en worden afgerekend op hun beurskoers, niet op hun eigenlijke prestaties. En die beurskoers is afhankelijk van wat ‘de markt’ doet en verwacht. Veelal gaat het dan ook om een emotionele of verwachtingswaarde die aan bepaalde aandelen wordt toegekend. Die verwachtingen worden steeds meer hooggespannen; beleggers willen steeds meer en op steeds kortere termijn rendement. Op ondernemingen werd en wordt aldus een idiote druk uitgeoefend om te presteren. En de onderneming die het tempo niet kon bijhouden met een verantwoorde uitbreiding van zijn productiecapaciteit, kocht in het wilde weg andere bedrijven in binnen- en buitenland op. Er is zo een bijna onbeheersbaar proces van ellende in gang gezet. Het was een grote zeepbel en die is nu voor een belangrijk deel uiteengespat. Iedereen die aan deze (inter)nationale sport heeft meegedaan, draagt medeverantwoordelijkheid voor de economische crisis, hoe klein zijn of haar individuele bijdrage ook is geweest.
Deze analyse is van belang, omdat het voor het oplossen van het probleem noodzakelijk is dat het besef doordringt dat wij allen hebben bijgedragen aan het ontstaan van het probleem en dus ook gezamenlijk aan de oplossing daarvan moeten werken.
Niemand weet hoe de crisis moet worden aangepakt en niemand weet wanneer het herstel zich zal inzetten. De economische wetenschap biedt ook niet direct uitkomst: er zijn meer economische theorieën dan er economen zijn. De oorzaak daarvan is meerledig: (i) de economische wetenschap is voor een groot deel gebaseerd op aannames (veronderstellingen), simpelweg omdat er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn; (ii) de economische wetenschap kan niet of nauwelijks adequate voorspellingen doen, omdat economische activiteit uiteindelijk activiteit van mensen is, waarvan het gedrag maar beperkt voorspelbaar is; en (iii) de economische wetenschap is geen empirische wetenschap, het is geen waardevrije wetenschap, maar is doorspekt met allerlei normatieve opvattingen van degenen die deze wetenschap bedrijven (bijvoorbeeld dat mensen altijd streven naar meer welvaart; dat mensen rationele economische keuzes maken).
De snelheid waarmee bijvoorbeeld het Centraal Plan Bureau in Nederland zijn cijfers en voorspellingen moet bijstellen, laat de beperkingen van wat economen kunnen goed zien. Economen zijn eigenlijk net weermannen: ze kunnen je precies vertellen hoe het weer vorige maand was, maar de regenbui die over twee weken valt kunnen ze niet zien aankomen. En het gaat al helemaal fout als vervolgens politici met de adviezen van economen aan de haal gaan. Een gezond wantrouwen voor politici die zeggen zich op economische theorieën te baseren is op zijn plaats.
Wereldwijd zien we dat de economische crisis zich in alle hevigheid voltrekt. De armste landen worden – op termijn – het meest getroffen, en dat geldt in het bijzonder voor de armste mensen in die landen, mede omdat de Westerse wereld minder in die arme landen zal willen investeren. Denk aan Centraal Afrika. Tel daarbij op dat juist in de armste gebieden de bevolkingsgroei het sterkst is. Die groei wordt met name veroorzaakt doordat men kinderen als een pensioenvoorziening ziet. Geheel begrijpelijk, maar macro-economisch met op termijn rampzalige gevolgen. Een zesde van de wereldbevolking zit nu al vast in extreme armoede! Als de groei van de wereldbevolking niet snel en sterk wordt afgeremd zal dat tot enorme drama’s kunnen leiden.
Jeffrey D. Sachs heeft daarover een indrukwekkend boek geschreven: ‘Welvaart voor de wereld. Economie voor een overbevolkte planeet’. Zijn conclusie is dat er een wereldwijde samenwerking nodig is om de problemen het hoofd te bieden. Daarvoor is minimaal nodig dat landen niet langer strijden om macht, natuurlijke grondstoffen (olie) en internationale afzetmarkten. Daarvoor is dan wel een mondiale mentaliteitsverandering nodig, terwijl volgens Sachs de mensen op dit moment de oorzaken van de crisis nog niet willen begrijpen. Die mentaliteitsverandering lijkt een utopie, maar naarmate de crisis erger wordt, zou men best eens tot zo’n samenwerking kunnen worden gedwongen. De ideeën van Sachs doen erg denken aan die van prof. dr. Jan Tinbergen (1903 -1994). Deze grote Nederlandse econoom heeft zich destijds intensief verdiept in de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw en daarna in de economie van ontwikkelingslanden.
Het oplossen van de economische crisis is geen kwestie van ‘progressief’ of ‘conservatief’ denken. Die benadering is politiek, té politiek. De discussies in Nederland waaraan leden van de Tweede Kamer deelnemen laten zien dat deze benadering een heilloze is. Er worden slechts stokpaardjes bereden (bijvoorbeeld dat het kapitalisme nu ‘aantoonbaar’ {?} heeft gefaald en door een of andere vorm van socialisme zou moeten worden vervangen); die politici zijn niet echt geïnteresseerd in de oorzaken en mogelijke oplossingen van de economische crisis, tenzij ze er eigen politiek voordeel mee kunnen behalen. En op die manier wordt het natuurlijk nooit wat!
Karel Frielink
Hero Brinkman: voer voor psychologen?!
6 januari 2009
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven!”. Je ziet het Hero Brinkman bijna denken. Als een onverschrokken strijder blijft hij zijn landgenoten in ‘de West’ verbaal vertrappen, kleineren en beledigen. Hij denkt dat ongestraft te kunnen en mogen doen. Wie kan hem wat maken? En wat kan het hem schelen dat hij via Nederlandse en Amerikaanse media dit prachtige deel van ons Koninkrijk kapot praat? Niets. Over de ruggen van tienduizenden mensen – en dat zijn evenzeer Nederlanders! – die nog geen fractie verdienen van wat hij jaarlijks opstrijkt, voert hij permanent campagne voor de volgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. En reken maar dat er velen zijn die van zijn optreden smullen. En eerlijk is eerlijk: aan deze kant van de plas zijn de tegengeluiden soms ook van een bedroevend niveau.
Politiek is emotie. Maar emoties zijn er in verschillende soorten en gradaties. Je hebt uit de hand gelopen emoties, diepgewortelde emoties, opwellingen, grote en kleine emoties. Brinkman is een meester in het opwekken en bespelen van emoties. Hij weet hoe hij anderen het bloed onder de nagels vandaan kan halen. Als geen ander ziet hij kans om anderen tot het kookpunt te brengen. Met emoties kun je spelen en je kunt ermee manipuleren. Maar de vraag moet worden gesteld wat het doel daarvan is. Probeer je anderen te helpen of er zelf beter van te worden? Of beide? Of kies je er juist voor om er zelf beter van te worden ten koste van anderen?
Door zijn manier van communiceren wekt Brinkman de indruk contactgestoord te zijn. Hij praat niet met, maar tegen anderen. En bij voorkeur scheldt en schoffeert hij. Hoewel hij dat doet op een vlotte en redelijk welbespraakte wijze, doet het niet minder pijn. Brinkman is geen bouwer, maar een breker. Hij is destructief, juist op de momenten dat van een politicus een constructieve houding mag worden verwacht. Er is niets mis met het aan de kaak stellen van misstanden. Maar als een buschauffeur met een verlopen rijbewijs achter het stuur kruipt en vervolgens nog eens door rood rijdt, wat heeft het dan voor zin om hem tot in het diepst van zijn ziel te krenken, en niet alleen hem, maar ook alle passagiers die in de bus zitten, om er dan nog eens aan toe te voegen dat die bus met alle passagiers het land uit moet? Die chauffeur moet bestraft worden en als dat nodig is worden geholpen. Het is toch de bedoeling dat de wereld er na zo’n actie iets beter uit gaat zien?
Brinkman is voer voor psychologen. Komt datgene wat hij doet nu voort uit bijvoorbeeld een vorm van contactgestoordheid of is Brinkman een politicus met een gebrekkig normbesef die op basis van een koele berekening een vooraf bedachte strategie volgt? Wellicht is er nog een andere verklaring. Hoe dit ook zij, dit soort analyses kunnen nuttig zijn bij het bepalen van de houding die tegenover Brinkman moet worden ingenomen. Zijn publicitaire voordeel is natuurlijk dat hij de complexe werkelijkheid reduceert tot enkele krachtige termen, die hij eindeloos blijft herhalen, als een trommelaar die verslaafd is aan onophoudelijk tromgeroffel. Een redelijke discussie is met Brinkman niet te voeren, omdat een dergelijke discussie alleen tussen ‘gelijken’ kan worden gevoerd. Brinkman behandelt zijn ‘tegenstanders’ echter niet als (gelijkwaardige) volwassenen, maar als infantiele 4-jarigen. Maar is het niet zo dat alleen degene die aangepast is, zich volwassen mag noemen? Brinkman emotioneel en schreeuwerig veroordelen speelt hem alleen maar in de kaart. Dat leidt bovendien tot een eindeloos proces.
Misschien moeten wij niet langer publiekelijk reageren op iemand die de gave mist om in redelijkheid met ons te praten. Daar waar wij zijn kritiek serieus kunnen nemen moeten we er iets mee doen. Maar we hoeven ons niet te laten forceren om deel te nemen aan zijn permanente verkiezingscampagne. Brinkman is niet zijn broeders hoeder. Als mensen zijn wij aan elkaar toevertrouwd, maar wie er, zoals Brinkman, voor kiest zich a-sociaal op te stellen, zal met alle liefde en compassie die wij kunnen opbrengen de weg naar medemenselijkheid gewezen moeten worden.
Brinkman: Hij is de weg (kwijt), (vertekent) de waarheid en (maakt) het leven (van anderen kapot).
Karel Frielink
(Ook verschenen in het Antilliaans Dagblad van 7 januari 2009)
Aanvulling (9 januari 2009): Wat doe je als in een klas een leerling stelselmatig en bewust door wangedrag en scheldpartijen de sfeer in en in verziekt? Juist. In het algemeen belang zet je zo’n rotjoch uit de klas. Het heeft lang geduurd, maar de delegatie van leden van de Tweede Kamer, op bezoek in Aruba, heeft Hero Brinkman vandaag uit de delegatie gezet (zie hier). Een volkomen terecht besluit. Het is alleen jammer dat de Tweede Kamer geen instrumenten heeft om Brinkman op te voeden en normbesef bij te brengen.
Hoezo knettergek?
26 november 2008
De verdwijning van Natalee Holloway op 30 mei 2005 houdt de gemoederen nog steeds bezig. Er gaat bijna geen week voorbij of er is ergens wel iets over te lezen of te horen. Bij iedereen bekend is natuurlijk de uitzending van Peter R. de Vries, van begin dit jaar, over Joran van der Sloot die heimelijk was gefilmd. Daarbij zijn de nodige kanttekeningen te plaatsen, waarvoor ik verwijs naar wat ik op 5 februari 2008 en 8 februari 2008 heb geschreven.
Op dit moment besteedt iedereen aandacht aan het zoveelste verhaal van Joran van der Sloot. Nu luidt het verhaal dat hij Natalee aan een Venezolaan heeft verkocht, bij wie zij in de boot is gestapt, die daarna is weggevaren. En als gebruikelijk heeft Joran kort daarna laten weten dat ook dit verhaal niet meer is dan een verzinsel.
Documentairemaakster Renee Gielen heeft een documentaire gemaakt onder de titel ‘Natalee. The unrevealed timelines’ (klik hier voor de trailer). Op 28 juni 2008 was ik bij de preview van deze documentaire aanwezig. Gielen beschrijft een aantal feiten die vragen oproepen. In deze documentaire gaat zij uitvoerig in op die feiten. Zij geeft ook aan tot welke relevante vragen die feiten leiden. Vragen waarop zij ondanks vele gesprekken, gedurende twee jaar van intensief onderzoek, geen antwoord heeft weten te krijgen. In het bijzonder de moeder van Natalee heeft iedere medewerking geweigerd.
Peter R. de Vries heeft op de documentaire van Renee Gielen gereageerd met de mededeling dat zij ‘geschift’ en ‘knettergek’ is en kennelijk last heeft van een ‘heel ernstige zonnesteek’. Volgens hem is het een ‘schande’ dat Renee Gielen bij de TV rubriek EenVandaag op de lijst van correspondenten staat. Hij suggereert dat Gielen zou betogen dat het eigenlijk de moeder van Natalee is die de hand heeft gehad in haar verdwijning. Peter R. de Vries geeft daarmee (bewust) een verkeerd beeld van de documentaire.
Waaraan heeft Renee Gielen deze behandeling door Peter R. de Vries te danken? De documentaire zelf is zakelijk en feitelijk van opzet. En uiteraard kun je over de inhoud daarvan discussiëren. Iedereen mag zijn eigen mening hebben. Peter R. de Vries beperkt zich tot een ordinaire scheldpartij. Hij laat zich daarmee van zijn slechtste kant zien. Vanwaar die frustratie? Een mogelijke verklaring is dat Peter R. de Vries steeds heeft geroepen dat hij de zaak definitief had opgelost. Helaas bleek die bewering niet juist te zijn. Maar degenen die daarover met hem willen praten worden door hem weggehoond. Het is evident dat hij niet of slecht tegen kritiek kan. En daarmee wordt een man die ook tot grote dingen in staat is, opeens heel klein. Maar dat is geen reden om je zo te misdragen. Wat mij betreft is Tsaar Peter definitief van zijn voetstuk gevallen.
Karel Frielink
(Ook gepublicerd in het Antilliaans Dagblad op 28 november 2008)
Zie over dit stuk de analyse van Ron Ritzen op Drogredenen.nl
Gebruikers en kwekers van paddo’s slachtoffer politieke scoringsdrang?
12 november 2008
Ik heb niets met paddo’s, gedroogd of vers. Door het journaal en de krant weet ik dat ze bestaan en waarvoor ze dienen. Droge paddo’s zijn kennelijk al enige tijd geleden verboden op instigatie van politiek Den Haag. Nu zijn de verse paddo’s aan de beurt. Hardwerkende professionele ondernemers in deze business raken nu veel geld kwijt. Daar gaat het mij hier niet om, maar ik schrok wel toen ik een CDA politica op de TV hoorde zeggen dat zij op geen enkele wijze medelijden heeft met deze ondernemers. Ondernemers die hun geld en misschien meer kwijtraken. Alsof het om criminelen gaat, wat dus niet het geval is.
Dit soort politieke arrogantie wil ik nu niet verder uitdiepen. Het gaat mij om de kortzichtigheid. Een kortzichtigheid die in de politiek van alle tijden en alle landen lijkt te zijn. Een hooggeleerde toxicoloog heeft gisteren op TV laten wetendat bijvoorbeeld wiet gevaarlijker is dan paddo’s. Maar wiet wordt niet verboden. Of nog niet verboden, want ook op dat vlak zijn verschillende krachten actief. En we kunnen nog veel meer verbieden: sigaretten, sterke drank, prostitutie enzovoort.
Het behoeft geen betoog dat een van de taken van ‘de’ overheid is om burgers zoveel mogelijk te beschermen. Er zijn genoeg terreinen waarop de overheid dat ook doet. Denk aan iets simpels als verkeersregels of veiligheidsvoorschriften of verplicht gestelde productinformatie. Het verbieden en strafbaar stellen van (het bezit of de handel in) bepaalde producten hoort daar ook bij. Maar weinigen zullen er in bijvoorbeeld Nederland bezwaar tegen hebben dat het verboden is om zonder vergunning wapens en munitie te bezitten. De ratio van een dergelijk verbod is vrij evident. Maar bij paddo’s ligt dat minder voor de hand.
Wanneer het gaat om het (gedeeltelijk) verbieden (of reguleren) van bepaalde producten en diensten moet de vraag worden gesteld wat met een dergelijk verbod wordt beoogd. Het kan zijn dat men de bevolking of groepen daarvan wil beschermen door te verhinderen dat ze met bepaalde producten in contact komen. We zien nu eenmaal niet graag een kind van 10 alcohol drinken en zeker niet op straat. Het verbod op gedwongen prostitutie is ook niet meer dan vanzelfsprekend. Maar wat willen we bereiken met een algeheel verbod op het bezit van en de handel in paddo’s? In de politiek wordt gezegd dat er enkele incidenten met paddo’s aan het licht zijn gekomen en dat daarom een verbod gerechtvaardigd is. Over die incidenten weet ik te weinig om daarop zinvol commentaar te kunnen leveren, maar de eerder genoemde toxicoloog gaf op TV aan dat het door de politiek gelegde verband nog niet vaststaat.
Een meer principiële vraag is natuurlijk of een verbod het meest effectieve instrument is. En dan gaat het niet alleen om het bestrijden van incidenten en uitwassen, maar dan moet ook naar het grotere plaatje worden gekeken. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld in dat verband is natuurlijk de grote ‘drooglegging’ in de Verenigde Staten in de jaren 20 van de vorige eeuw. In een poging alcoholisme te verbannen werd een algeheel verbod op de consumptie van alcohol ingevoerd. Maar ook alcohol stroomt waar het niet gaan kan en op 5 december 1933 kwam aan die drooglegging dan ook een einde. Al Capone heeft zijn naam en faam (mede) aan de drooglegging te danken. Het gevolg van dat verbod was namelijk het ontstaan van illegale stokerijen, illegale drankgelegenheden, zwart geld en intimidatie, kortom van (zware) criminaliteit.
Criminele groepen zijn actief omdat ze geld willen ‘verdienen’. Geld kun je onder meer verdienen door vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Een verbod op de consumptie van alcohol leidt niet, in ieder geval niet zonder meer, tot een afname van de vraag. Het verbod op consumptie, en dus op het stoken en verhandelen van alcohol, leidt vrijwel direct tot een illegaal en crimineel circuit. Dat is op zich jammer, maar menselijk en waar. Het probleem waarvoor het verbod in het leven is geroepen los je daarmee dus niet op. Integendeel, je creëert een nieuw en misschien wel nog groter probleem. Dat noopt dus tot voorzichtigheid. Een verbod moet je niet zomaar invoeren. Je moet eerst stilstaan bij de effecten en neveneffecten. En van de geschiedenis kunnen we iets leren.
Een verbod op paddo’s doet, zo mogen we vooralsnog aannemen, de vraag niet afnemen. Dat geldt ook voor een verbod op allerlei soorten drugs. Het risico van illegale productie en handel, en van illegaal gebruik, is aanzienlijk. Dat betekent dus meer criminaliteit. Is dat de prijs die we bereid zijn te betalen? Er moet toch een alternatief zijn. Dat alternatief zoulegalisering kunnen zijn. Dat ligt politiek natuurlijk gevoelig, niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. Legalisering wordt politiek waarschijnlijk pas bespreekbaar als (internationale) wetenschappelijke studies ondubbelzinnig aantonen dat legalisering in combinatie met het bestrijden van symptomen en uitwassen de beste oplossing is. Anders gezegd: de overheid zou zich (meer) moeten richten op bijvoorbeeld de oorzaken van de vraag naar drugs en op de behandeling van verslaafden in plaats van geld en tijd te spenderen aan het bestrijden van drugscriminaliteit. Met het legaliseren (of legaal houden van producten die nu niet verboden zijn) ontneem je aan criminelen de prikkel om zich bezig te houden met illegale kweek alsmede het smokkelen en verkopen van verboden producten. Dat zou, in ieder geval in theorie, ook moeten leiden tot minder crimineel geld en dus tot minder witwasoperaties.
Het wetenschappelijk onderzoek moet een internationaal karakter hebben. Het is vrij evident dat Nederland, als de politiek hiervoor eenmaal rijp is, onder grote Europese en andere internationale druk komt te staan als zij als eenling zou opereren. Er is dus minimaal grootschalig Europees en Amerikaans onderzoek nodig om de politiek, maar misschien eerst de publieke opinie ervan te overtuigen dat het (hopelijk) ook anders kan. Voor on-line casino’s geldt natuurlijk iets vergelijkbaars. In veel Amerikaanse staten geldt een verbod op virtuele gaming en gambling, maar ook de Nederlandse regering vindt dat alleen een staats gerelateerd bedrijf kansspelen op internet mag aanbieden. Voor alle anderen geldt een verbod. Goede argumenten zijn daarvoor niet aangedragen, maar het is evident dat de belangen van de staatskas hier een rol spelen. Voor de Verenigde Staten geldt dat het opheffen van het verbod en het invoeren van een redelijke kansspelbelasting tot miljarden extra dollars aan inkomsten zal leiden. Tegelijkertijd decriminaliseer je deze tak van sport. Een win-win situatie zou je zeggen.
Misschien heb ik het wel helemaal bij het verkeerde eind. Nieuw is het ook niet wat ik schrijf. Anderen hebben hier ook al voor gepleit. Maar je zou hierover toch op zijn minst een serieus debat in de Tweede Kamer verwachten. Niet een debat waarin de scoringsdrang op korte termijn de boventoon voert, maar een debat waarbij de Kamerleden laten zien dat ze ook beschikken over (een lange termijn) visie. En vervolgens over lef om dit onderwerp, zoals dat in het jargon heet, op de Europese en internationale ‘politieke agenda’ te zetten. Laat de politici die in staat zijn over hun eigen schaduw heen te stappen opstaan! En voor wie twijfelt: Yes you can!
Karel Frielink
Barack Obama gunstig voor de Nederlandse Antillen?
7 november 2008
Wat zijn de ideeën van Barack Obama? En zijn degenen die hem zo geestdriftig steunen daarvan op de hoogte? Uit recent onderzoek is gebleken dat tot verrassing van veel van zijn aanhangers in Nederland, Obama vóór de doodstraf is, vóór het recht op particulier wapenbezit, vóór het sturen van meer troepen naar Afghanistan, dat hij vóór militair ingrijpen in Irak was en dat hij tegen het homohuwelijk is. Ten aanzien van veel (andere) onderwerpen weet eigenlijk (ook) nauwelijks iemand waar Obama nu precies staat.
Maar de Amerikaanse kiezer heeft gesproken. Barack Obama wordt de 44e Amerikaanse president. Ook in de Nederlandse Antillen is Obama ongekend populair. Hij is intelligent, welbespraakt, retorisch sterk, geloofwaardig en betrokken. Hij is meer dan een ‘reclameproduct’. Zijn woorden (en dat zijn vooral ‘fair minded words’) klinken bijna muzikaal. Hij is voor velen vooral een symbool van hoop en verandering. Vanaf zijn eerste grote optreden, tijdens de Democratische Conventie in 2004, heeft hij consequent en gepassioneerd de boodschap van hoop op persoonlijke wijze verkondigd. Hij heeft daardoor een magische, bijna Messiaanse status verworven. Maar brengt deze hoop nu ook de zegen? Voor de Nederlandse Antillen is dat op economisch vlak nog maar zeer de vraag.
Barack Obama is een van de drie initiatiefnemers van de 2007 Stop Tax Haven Abuse Act. In dit voorstel van wet worden de Nederlandse Antillen op een zwarte lijst geplaatst. Wij worden aangemerkt als een fiscaal vluchtoord. Delaware overigens niet! Obama heeft aangegeven dat hij als president alles in het werk zal stellen ‘to shut down those offshore tax havens’. Het voorstel is niet alleen gebaseerd op onjuiste veronderstellingen en analyses, waarover ik op 9 januari 2008 al op Karel’s Legal Blog heb geschreven (en ook al op 29 april 2007), maar gaat ook veel verder dan het bestrijden van misbruik. Voor het bestrijden van belastingontduiking is uiteraard wat te zeggen. Belastingontwijking is echter legitiem, maar dat gaat dus straks in de Verenigde Staten anders worden. De financiële gevolgen daarvan voor de Nederlandse Antillen kunnen aanzienlijk zijn.
Obama heeft keer op keer benadrukt dat hij kiest voor de bescherming van Amerikaanse banen. In dat verband heeft hij zich bijvoorbeeld kritisch uitgelaten over diverse vrijhandelsakkoorden. Hij wil ook dat de WereldhandelsorganisatieWTO sterker voor de Amerikaanse belangen opkomt. De vrees bestaat dat Obama niet verder gaat op het pad van verdere liberalisering van de internationale handel en investeringen. Hij wekt de indruk te streven naar een vorm van protectionisme. Daarbij kan bijvoorbeeld aan importheffingen worden gedacht. Als de internationale handel minder vrij wordt, zullen ook de Nederlandse Antillen daarvan de gevolgen kunnen ondervinden.
Onzeker is hoe Obama met de kredietcrisis en de economische recessie zal omgaan. De politiek heeft doorgaans weinig invloed op wat er in de economie gebeurt. Maar waar het gaat om ‘vertrouwen’ kan de politiek wel een rol spelen. Voor de Nederlandse Antillen is van belang wat er met de koopkracht van de Amerikanen gebeurt. Naarmate de koopkracht meer onder druk komt te staan, zullen de Amerikanen minder snel kiezen voor tropische vakantieoorden als Curacao en Bonaire. Ook het Amerikaanse energiebeleid speelt nog een rol. Als de kosten van vliegtuigbrandstof onverminderd hoog blijven, zal dat voor Amerikaanse maatschappijen een reden zijn om minder vaak naar de Nederlandse Antillen te vliegen.
Tenslotte moet nog blijken of en in hoeverre Barack Obama zijn gedane beloften zal waarmaken. Hij begon zijn campagne met de plechtige belofte dat hij binnen het systeem van publieke campagnegelden zou blijven. Die belofte heeft hij gebroken toen bleek dat hij op andere wijze aan veel meer geld kon komen. Obama was aanvankelijk ook fel tegen olie- en gasboringen voor de Amerikaanse kust. Ook daarop is hij teruggekomen. Maar zoals elke nieuwe president verdient hij het voordeel van de twijfel. Die zakelijk ingegeven twijfel is helaas wat groter dan je zou wensen gezien de euforie rond zijn verkiezing.
Karel Frielink
(Ook gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad van 8 november 2008)
21 november 2008: klik hier en hier om te horen wat de historicus Webster Tarpley over het mogelijke buitenlandbeleid van Barck Obama heeft te vertellen en welke personen en belangen daarbij een rol spelen.
De 30 punten van Kant
28 october 2008
Als een wolkenkrabber in brand staat moet deze worden geblust. Vervolgens moet worden onderzocht hoe de brand heeft kunnen ontstaan. Als er (weef)fouten in het ontwerp zitten die aan het ontstaan of de verspreiding van de brand hebben bijgedragen, dan moet daarvan worden geleerd. Bij nieuw te bouwen wolkenkrabbers mogen die fouten niet meer voorkomen en bestaande wolkenkrabbers moeten worden verbeterd. Er is misschien ook wat voor te zeggen om het toezicht en de internationale informatie-uitwisseling te verbeteren. Dat zijn allemaal nuttige en begrijpelijke maatregelen.
Je kunt zo’n brand natuurlijk ook aangrijpen om de vraag te stellen of er überhaupt nog wel wolkenkrabbers gebouwd moeten worden. Als je die vraag voorlegt aan boswachters, boeren en andere buitenlui, dan is de kans groot dat zij zullen pleiten voor een verbod op dit soort gebouwen. Stel je die vraag aan projectontwikkelaars, architecten van wolkenkrabbers en ondernemers die in dergelijke gebouwen gehuisvest zijn, dan krijg je waarschijnlijk een ander antwoord.
De kredietcrisis is te vergelijken met een brand. Als je vervolgens een socialist vraagt hoe we in de toekomst zo’n brand kunnen voorkomen, dan ligt het antwoord waarschijnlijk dicht in de buurt van het afschaffen van het kapitalisme, omdat het failliet van het kapitalisme ‘bewezen’ zou zijn (klik hier voor een analyse van de mythe dat de vrije markteconomie heeft gefaald). De socialistische heilstaat als remedie voor al onze problemen…. Dat is het gevoel dat mij bekruipt bij het lezen van het 30-punten plan van de SP, zoals gepresenteerd door Agnes Kant. Zij kwam dat plan gisteren toelichten bij Pauw & Witteman. Al snel bleek dat zij van de wetenschap die economie heet niet veel kaas heeft gegeten. Ze had er beter aan gedaan om iemand met verstand van zaken te sturen.
Een van de voorstellen van de SP is om de macht van de aandeelhouders terug te dringen. Er zouden maar een handjevol aandeelhouders zijn met een middellange en lange termijn visie, terwijl de rest voor de korte termijn winst gaat. Dat werd door Kant onderbouwd met een verwijzing naar de handel in aandelen. Wat er nou precies mis is met die handel werd niet duidelijk. Peter Paul de Vries, die ook bij Pauw & Witteman te gast was, probeerde uit te leggen hoe het werkelijk zit, maar zijn boodschap wilde niet tot haar doordringen. Die aandelenhandel heeft de crisis niet veroorzaakt. Hooguit kun je zeggen dat aandeelhouders in veel gevallen te weinig macht hebben om adequaat invloed uit te oefenen op de beloning van bestuurders. Maar dat is van geheel andere orde.
De SP wil nu ‘de’ macht van de aandeelhouders, dat zijn de kapitaalverschaffers die een financieel risico nemen door in een onderneming te investeren, inperken, en vertegenwoordigers van de werkende klasse een sleutelpositie in bedrijven en financiële instellingen laten innemen. De helft van de commissarissen zou door de ondernemingsraad moeten worden benoemd. Er is echter geen enkele reden om de factor ‘arbeid’ zo’n cruciale positie te laten innemen. Daarbij komt dat de SP in feite aan een Raad van Commissarissen een veel grotere rol wil toebedelen, waardoor de Raad zich actiever en intensiever met het ondernemingsbeleid moet bemoeien in plaats van zich te beperken tot de kerntaken ‘adviseren’ en ‘toezicht uitoefenen’.
De SP doet ook het voorstel om koersmanipulatie op basis van het verspreiden van leugenachtige berichten tegen te gaan. Of de bestaande wetgeving op dit punt in de ogen van de SP onvoldoende is wordt niet duidelijk. Koersmanipulatie is al sinds jaar en dag wettelijk geregeld, er zijn ook strafzaken geweest, maar dat die regeling niet zou werken of dat er sprake zou zijn van onaanvaardbare praktijken die onbestraft zijn gebleven is niet gebleken. Maar misschien beschikt de SP over voorwetenschap en wordt op een gunstig moment gewacht om die met anderen te delen…
Overigens is er een regeling inzake oneerlijke handelspraktijken in de maak, waarin regels worden vastgelegd over de wijze waarop bedrijven consumenten moeten behandelen. Het gaat daarbij om de (nadere) regulering van reclame-uitingen, verkoopgesprekken en direct marketingactiviteiten. Alle financiële instellingen zullen onder de reikwijdte van de nieuwe wet vallen. Het ontwerp is thans in behandeling bij de Eerste Kamer.
Uiteraard zijn er voorstellen of elementen daarvan in het SP plan waar niets mis mee is. Maar daarbij gaat het niet om voorstellen die uniek zijn. Ze zijn ook niet door de SP bedacht. Denk in dat verband aan een verbetering van het (internationale) toezicht op financiële instellingen. Denk ook aan het aan banden leggen van bonussystemen die tot verkeerde prikkels leiden. Een bonus moet gekoppeld zijn aan een duurzame verbetering van een bedrijf of instelling, en niet aan een korte termijn succes, zeker niet wanneer aan dat succes grote risico’s zijn verbonden die zich pas na de bonusuitkering openbaren. Maar er is geen enkele reden om, zoals de SP voorstelt, alle bonussen nu maar af te schaffen. Je moet niet iets afschaffen dat zijn waarde duurzaam heeft bewezen, omdat er ook misbruik van gemaakt kan worden. Aan dat misbruik moet je iets doen, maar meer ook niet.
Niet duidelijk is waarom de SP (en inmiddels ook anderen) een parlementaire enquête naar de kredietcrisis wil laten uitvoeren. Een parlementaire enquête is bedoeld om te onderzoeken of, waar, wanneer en hoe de overheid heeft gefaald. De kredietcrisis, in hoofdzaak overgewaaid uit de Verenigde Staten, is van een geheel andere orde. Het enquêterecht lijkt hier het lot van het spoeddebat te delen: er wordt te pas, maar vooral te onpas naar gegrepen. Enige politieke scoringsdrang lijkt daar debet aan te zijn.
Bij alle negatieve informatie die dagelijks over ons wordt uitgestort, zou men bijna vergeten dat er veel goede financiële instellingen zijn, ook veel goede bestuurders en in Nederland bovendien ook meer dan behoorlijk toezicht. Dat zich in Nederland bij financiële instellingen, banken in het bijzonder, geen grote liquiditeitsproblemen hebben voorgedaan, is met name ook aan het liquiditeitstoezicht van De Nederlandsche Bank te danken. Ook dat toezicht is uiteraard voor verbetering vatbaar, terwijl de financiële instellingen moeten werken aan een beduidend geavanceerdere risicoanalyse van de producten en vehikels waarin zij financiële belangen hebben. Maar er is geen enkele aanleiding om te komen tot een principiële, fundamentele hervorming van het Nederlandse financiële stelsel.
De SP schiet door, voor de meesten te ver, voor enkelen waarschijnlijk niet ver genoeg. Maar dat is op zich geen nieuws. Het is ook wel begrijpelijk dat de crisis door de SP wordt aangegrepen om eigen stokpaardjes te berijden. Maar te denken dat de overheid niet het probleem, maar de oplossing is, is wel erg naïef. Dat zal links en rechts van de SP worden beaamd, zij het om uiteenlopende redenen. De overheid (met name in Amerika) is juist onderdeel van en(hoofd)veroorzaker van het probleem (klik hier voor een meer technische analyse van de ‘credit crunch‘). Die rol vraagt om een fundamentele discussie, niet om een Nederlands parlementair onderzoek. Er is bovendien niet zo heel veel kennis nodig over wat er in de wereld gebeurt of in de recente geschiedenis is gebeurd, om over de rol van ‘de’ overheid heel wat genuanceerder te denken dan de SP doet.
Karel Frielink
Dubbele nationaliteit een probleem?
15 october 2008
Staatssecretaris Ahmed Aboutaleb is voorgedragen als nieuwe burgemeester van Rotterdam. Aboutaleb is een ervaren bestuurder. Naar verluidt heeft hij de benodigde kwaliteiten om een probleemstad als Rotterdam goed te kunnen besturen. Niets aan de hand dus, zou je denken. Of toch wel?
Aboutaleb heeft een dubbele nationaliteit. Hij is van Marokkaanse afkomst en heeft behalve een Nederlands paspoort ook een Marokkaans paspoort. De reden: een Marokkaan kan zijn Marokkaanse paspoort op grond van de in Marokko geldende regels niet inleveren. Bij herhaling heeft Aboutaleb echter aangegeven dat er bij hem niet sprake is van een dubbele loyaliteit. Hij heeft ervoor gekozen om Nederlander te worden. Van hem is ook de uitspraak dat de buitenlander die in Nederland woont, maar zich niet aan de normen en waarden die daar gelden wil aanpassen, beter zijn koffers kan pakken. Aan duidelijkheid over zijn loyaliteit laat Aboutaleb dus niets te wensen over.
Desondanks zijn er in Nederland en België politici die deze benoeming aangrijpen om stampij te maken. De voorman van Vlaams Belang, Philip Dewinter, heeft het over een islamitische machtsovername in Rotterdam. De PVV van Geert Wilders en Hero Brinkman trekt de loyaliteit van Aboutaleb in twijfel omdat hij twee paspoorten heeft en vraagt nu om een debat in de Tweede Kamer. Leefbaar Rotterdam laat bij monde van Ronald Sörensen weten Aboutaleb een ‘opportunist’ en ‘carrièremaker’ te vinden, terwijl ook hij de loyaliteit van Aboutaleb in twijfel trekt op grond van de twee paspoorten die Aboutaleb heeft.
Al vele jaren zijn er politici en groeperingen die angst zaaien in Nederland. Daarbij wordt in het bijzonder een tegenstelling gecreëerd tussen Nederlanders en buitenlanders. De grenzen tussen die twee groepen zijn echter niet steeds helder. Ook in Nederland geboren kinderen van ouders die zelf in het buitenland zijn geboren (de ‘tweede generatie’) worden vaak tot de groep ‘buitenlanders’ gerekend. De mensen die het daarbij het hardst hebben te verduren zijn de islamieten. Dat zijn aanhangers van een in essentie vreedzaam geloof. Maar het feit dat er in de wereld ook aanhangers van de islam zijn die gewelddadig zijn, wordt gemakshalve aan dit geloof en dus ook aan alle andere islamieten toegerekend. En zo worden mensen bang gemaakt.
Vroeger was het aantal ‘zielige’ politici beperkt en overzichtelijk. U kent misschien nog wel de namen van de soms wat onbeholpen ogende mannen als Joop Glimmerveen en Hans Janmaat. In die tijd kon extreem rechts niet echt een vuist maken. De ‘Janmaten’ van deze tijd zijn onder andere Philip Dewinter in België en in Nederland: Geert Wilders, Hero Brinkman, Marco Pastors en Ronald Sörensen. Ze hebben het tij mee. Ze maken gretig gebruik, beter: misbruik, van het geweld dat door een kleine groep van met name jongeren wordt gepleegd: Antillianen, Marokkanen en Turken (het geweld gepleegd door Nederlanders die niet van buitenlandse afkomst zijn wordt meestal maar even ‘vergeten’…). En we hebben het al bij de islam gezien, de fouten van een beperkt aantal mensen wordt door deze politici maar meteen de hele groep aangerekend.
Het verzet tegen Aboutaleb op grond van zijn dubbele nationaliteit is uiteraard niet serieus te nemen. Er is geen enkele reden om aan zijn loyaliteit te twijfelen. En dus gaat het om iets anders. Philip Dewinter is wat dat betreft het meest duidelijk: een islamiet mag geen burgemeester van een Nederlandse stad zijn. Maar dat durven die Nederlandse politici natuurlijk niet allemaal zo hard te zeggen. Daarom gebruiken ze die paspoortenkwestie maar. Maar hoe zouden ze reageren als Aboutaleb zijn Marokkaanse paspoort wel had kunnen inleveren en dat ook had gedaan? Dan hadden ze een ander argument moeten verzinnen. In de kern gaat het er deze politici naar mijn stellige overtuiging om dat zoveel mogelijk buitenlanders (inclusief de zogeheten tweede en derde generatie) Nederland (of in het geval van Philip Dewinter: België) verlaten en hun geloof meenemen. Een soort ‘zuivering’ of ‘eigen volk eerst’ dus. En dat zijn historisch gezien niet bepaald begrippen waar fatsoenlijke mensen vrolijk van worden.
Waarom liepen er maar zo weinig mensen achter Hans Janmaat aan en lopen er nu zoveel achter zijn opvolgers aan? Is er in Nederland sprake van zo’n sterk moreel verval? Leiden angst en onzekerheid over de toestand in de wereld, de economie, buitenlanders of andere geloven, aangepraat of niet, tot weerstand tegen ‘buitenlanders’ en mensen die een ander geloof aanhangen? Transformeert Nederland van een naar de buitenwereld gerichte samenleving tot een in zichzelf gekeerde, bekrompen samenleving? En kunnen we dat tij nog keren voordat het te laat is? Allemaal vragen waarover serieus moet worden nagedacht, ook omdat de reputatie van Nederland als tolerant en liberaal land op het spel staat.
Karel Frielink
Spies & Spreken. Presentatiecoaching
29 september 2008
Spreken in het openbaar mag voor veel politici de gewoonste zaak van de wereld zijn, voor veel anderen geldt dat niet. Maar dat iemand in het openbaar durft te spreken, betekent niet dat de betrokkene dat ook goed doet.
Spies & Spreken geeft presentatietrainingen in Nederland, maar ook in de Nederlandse Antillen (Curacao). Presentatiecoaching is nuttig voor mensen die spreekangst hebben, maar ook voor mensen die monotoon praten, slecht zijn te verstaan of die niet durven improviseren.
Spies & Spreken werkt veelal samen met andere bureaus en trainers en biedt trainingen op maat. Waar nodig wordt ook met trainingsacteurs gewerkt. Anne Spies is de drijvende kracht achter Spies & Spreken. Zij heeft een theater- en logopedieopleiding gevolgd en heeft dus de perfecte basis voor het geven van trainingen. Misschien is het niet zo’n gek idee om eens contact met haar op te nemen. Voor tal van mensen en organisaties heeft zij al veel betekend.
Feiten en fictie
12 juni 2008
Vandaag heeft Hero Brinkman zijn initiatiefnota ‘De Antillen … Maffia binnen het Koninkrijk?’ gepresenteerd. De Nota bevat, aan de hand van krantenberichten, een opsomming van al hetgeen Brinkman als ‘corruptie’ aanmerkt. Van die opsomming maken een aantal ernstige gevallen deel uit. Ook de gevallen waarover de strafrechter al heeft geoordeeld, inclusief de gevallen waarin de rechter tot een vrijspraak kwam.
Het spreekt voor zich dat gevallen van corruptie onderzocht moeten worden en dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan strafrechtelijke vergrijpen daarvoor moeten worden veroordeeld. Uit de opsomming van Brinkman blijkt dat de strafrechter zich al meerdere keren over dit soort zaken heeft uitgelaten. De strafrechter heeft ook veroordelingen uitgesproken.
Niet alles wat Brinkman als corruptie aanmerkt kan langs strafrechtelijke weg worden aangepakt. Wat te denken van vriendjespolitiek? Dat is overigens een verschijnsel van alle landen (ook Nederland) en van alle tijden. Bij een dergelijk verschijnsel is het al veel moeilijker om een scherpe grens tussen ‘goed’ en ‘fout’ te trekken. En naarmate een gemeenschap kleiner is, is de kans groter dat bijvoorbeeld een bepaalde benoeming als ‘vriendjespolitiek’ wordt aangemerkt. Natuurlijk moeten er objectieve normen voor een benoeming worden gehanteerd, maar niet in alle gevallen waarin bijvoorbeeld familiebanden bestaan tussen degene die iemand benoemt en degene die wordt benoemd is sprake van nepotisme.
Voor het goed functioneren van het politieke en ambtelijke systeem is het wel noodzakelijk dat er objectieve, toetsbare normen en procedures zijn, maar daarnaast ook transparantie. Verplichte transparantie beperkt de speelruimte van degenen die het minder nauw met de toepasselijke normen zouden willen nemen. Hun doen en laten is dan immers toetsbaar.
De Nota bevat ‘harde’ gevallen, dat wil zeggen, gevallen waarin de strafrechter tot een veroordeling is gekomen en gevallen waarin personen zelf bepaalde handelingen toegeven. De Nota bevat daarnaast vele ‘zachte’ gevallen, waarbij de feiten niet vaststaan, of het nog maar zeer de vraag is of sprake is van corruptie of nepotisme. De Nota bevat tenslotte allerlei gevallen in de categorie ‘suggestief’: als een politicus in dronken toestand iemand dood rijdt heeft dat immers niets met corruptie te maken; als een politicus pleit voor een baangarantie voor ambtenaren heeft dat evenmin iets met corruptie te maken. Het is dan ook zonder meer te vroeg om aan de Nota (verstrekkende) conclusies te verbinden.
Als gezegd is de Nota gebaseerd op krantenberichten. Dat zijn dus berichten die deel uitmaken van hetgeen in het publieke domein bekend is. Datgene wat mis gaat wordt dus al lang aan de kaak gesteld. In die zin zijn de Nederlandse Antillen een ‘open’ samenleving. En mede door die stroom van krantenberichten zijn er al allerlei maatregelen genomen en wordt ook door een groot aantal politici aangedrongen op goed openbaar bestuur.
Brinkman spreekt over ‘maffia’. Daarbij zal doorgaans worden gedacht aan een misdaadsyndicaat. Brinkman koppelt die term aan de Nederlandse Antillen en suggereert dat de Nederlandse Antillen één groot maffiasyndicaat zijn. Dat is een opmerking die niet past, maar op het vlak van schelden en beledigen weten we inmiddels dat Brinkman het met fatsoensnormen niet zo nauw neemt.
De verdienste van Brinkman is dat hij de krantenberichten heeft verzameld en gerubriceerd, zodat we nog een keer worden geconfronteerd met het feit dat er veel mis is. En daar moet ook zeker wat aan gebeuren. Meer nog dan we tot nu toe hebben gedaan. Het zou niet juist zijn om datgene wat echt niet door de beugel kan onaangepakt te laten. En het zou ook te makkelijk zijn om op de Nota van Brinkman te reageren met de stelling dat ook voor Nederland zelf een dergelijk zwartboek is te maken. To be continued.
Karel Frielink
22 mei 2008
Onze Hero
(vrij naar Gerrit Komrij door Karel Frielink)
Zijn woorden barsten van vals venijn.
Het staat op zijn gezicht. De drang,
De wens, om het meest onbeschoft te zijn.
Nog gauw wat harde taal bedoeld voor de aanhang.
En waag het niet daarover te gaan zeuren.
Het raakt hem niet. Dat zie je bijna elke dag.
Zonder een boete voor schaamteloosheid te verbeuren.
O Grote Politicus, die het licht nooit helder zag.
Maar toch komen ook bij zijn overzeese rijksgenoten
De eigen krachten aan de oppervlakte.
‘Ik mag door niets en niemand worden afgefloten’,
zegt Hero zelf. En toont daarmee zijn karakterzwakte.
Eerst schelden, dan praten?
15 mei 2008
Hero Brinkman was gisteren te gast in Studio NL Live op BVN. Hij gaf nog eens onomwonden aan dat hij zijn uitlatingen over de Nederlands Antilliaanse politici bij iedere gelegenheid zal herhalen. Ook aan het begin van het geplandeParlementair Overleg Koninkrijksrelaties (POK). Eerst schelden dus, voordat er inhoudelijk overleg kan plaatsvinden. Dat vinden de Nederlands Antilliaanse politici vanzelfsprekend bijzonder onaangenaam. Maar Hero Brinkman heeft daar geen enkel probleem mee. Als deze politici zijn scheldkanonnade niet willen aanhoren, dan moet het overleg maar niet doorgaan. Dat bespaart de belastingbetaler volgens hem sowieso een hoop geld.
Hij voegde daar nog een waarschuwing (dreigement?) aan het adres van de Nederlandse Antillen aan toe: de meeste politici in Nederland zijn het niet met hem eens, maar een belangrijk deel van het Nederlandse volk wel. Dus na de komende verkiezingen ziet het politieke landschap er geheel anders uit en zal het uitstoten van de Nederlandse Antillen uit het Koninkrijk een ‘hard punt’ worden…
In de wereld van Brinkman zijn de dingen simpel: als het hem niet lukt de Nederlandse Antillen vóór de Tweede Kamer verkiezingen uit het Koninkrijk te pesten, dan zullen ze er daarna zonder pardon worden uitgezet. Maar horen we dan niet bij elkaar? Zijn we niet één grote familie? Hebben we dan geen historische, politieke, culturele en economische banden? Natuurlijk wel. En nog los van de juridische problemen die de benadering van Brinkman met zich brengt, zijn die banden nog steeds zo sterk dat het zo goed als uitgesloten is dat Curaçao en Sint Maarten over zeg 15 jaar geen deel meer zouden uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Koninkrijk is van ons allemaal, voor ons allemaal.
Brinkman heeft voor een bijzondere debattechniek gekozen en hanteert die consequent. Hij zegt bij iedere gelegenheid precies hetzelfde en precies dat wat de Nederlands Antilliaanse politici persoonlijk sterk raakt. Brinkman ziet hen daarbij als tegenstanders en niet als gesprekspartners. Hij rekent zijn methode en ‘stijl’ tot de verworvenheden van de democratie, terwijl hij iedere kritiek daarop als een aanval op de democratie beschouwt. Op die manier maakt hij zich immuun voor kritiek: in zijn optiek heeft hij altijd gelijk, ook al vindt verder (nagenoeg) iedereen dat hij het niet heeft. Zijn gedrag is tenenkrommend onfatsoenlijk.
De door Brinkman gehanteerde ‘one-liners’ zijn als kwetsend bedoeld. Maar ze zijn ook bedoeld voor de Nederlandse kiezers, althans die kiezers die dergelijke stoere-mannen-macho taal wel mooi vinden. Brinkman gebruikt die ‘one-liners’ steevast in combinatie met een verwijzing naar wat de Nederlandse Antillen de Nederlandse betastingbetaler wel niet kosten. En dat soort kreten gaan er bij velen in zoals Gods woord bij een ouderling. Natuurlijk: het bedrag dat in het kader van de schuldsanering wordt genoemd – ongeveer € 2,4 miljard – is hoog. Het klinkt zelfs astronomisch hoog. Het gaat overigens niet om een volledige overname van deze schuld, maar deels ook om herstructurering en herfinanciering. Niet dat het daarmee een gering bedrag wordt, maar het is wel goed om dit te relativeren. Over de schuldsanering zijn bindende afspraken gemaakt, zodat Nederland, zoals Brinkman kennelijk wil, daarop niet meer eenzijdig kan terugkomen. Ook is afgesproken dat maatregelen worden genomen om tot een deugdelijke begroting te komen en er voor te zorgen dat de schulden niet eindeloos blijven oplopen.
In de Nederlandse Miljoenennota 2007 is te lezen dat de totale uitgaven van de rijksoverheid in 2007 ongeveer € 162.161.100.000,- bedragen. Bij de totale belasting- en premieontvangsten in Nederland gaat het in 2007 om ongeveer € 207.450.000.000,-. Als naar deze bedragen wordt gekeken dan vallen de in vele jaren opgebouwde Nederlands Antilliaanse schulden wel mee. Wat zou de bouwfraude in Nederland, een fraude die ook corruptie bij ambtenaren aan het licht bracht, de Nederlandse belastingbetaler hebben gekost? Deelname aan de ontwikkeling van het Amerikaanse gevechtstoestel Joint Strike Fighter (JSF) kost de Nederlandse belastingbetaler bijna € 5,7 miljard. En dan hebben we het nog niet over de mogelijke aanschaf van dergelijke toestellen. De ISAF-missie van Nederland in Uruzgan kost de belastingbetaler zeker € 1,2 miljard. Aan de HSL-Zuid (hoge snelheidstrein) hangt een prijskaartje van ongeveer € 6,5 miljard en aan de Betuwelijn een van € 4,8 miljard. En zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan. En nu weet ik wel dat de PVV van Brinkman zich uiteraard tegen (een deel van) deze en vergelijkbare zaken verzet, hoewel de PVV in ieder geval wel meer geld aan defensie wil uitgeven, maar het gaat mij hier om de relativering. Als we echt iets voor ‘de’ belastingbetaler willen doen, dan is er wel iets beters te bedenken waaraan veel tijd en energie kan worden besteed dan het voortdurend schoppen tegen de Nederlandse Antillen.
Brinkman stelt dat de Nederlandse Antillen zelf maar hun schulden moeten aflossen. Hij suggereert dat die schulden het gevolg zijn van corruptie en financieel wanbeheer. Erg concreet is hij op dat punt niet. Laat hij eens beginnen om ‘man en paard’ te noemen en precies – en onderbouwd – aan te geven welk deel van de schuld daardoor is veroorzaakt. Vooruitlopend op de discussie die daarover vervolgens kan worden gevoerd, merk ik vast op dat een deel van de problemen in de Nederlandse Antillen door Nederland is veroorzaakt. En dan moet niet alleen worden gedacht aan de fiscale concurrentie: Nederland gunt landen buiten het Koninkrijk fiscale voordelen, die aan de Nederlandse Antillen niet worden gegund. Dat is alles behalve bevorderlijk voor de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen.
Een belangrijker punt is echter dat de toenmalige minister-president, Miguel Pourier, in samenwerking met Nederland en het IMF een herstelprogramma voor de Nederlandse Antillen heeft opgesteld. Nederland zou daarvoor borg staan. Onder leiding van Pourier zijn grootschalige bezuinigingen doorgevoerd, onder meer in het ambtenarenapparaat, waar fors in gesneden werd en veel ontslagen vielen. Hierdoor steeg de werkloosheid en de onvrede onder de bevolking. Ook werd besloten tot het invoeren van een omzetbelasting en tot investeringen om het onderwijs te verbeteren. Ondanks afspraken met het IMF kwam de Nederlandse regering (Paars II) niet de verplichting na om financieel bij te springen. De gevolgen waren desastreus. Pourier voelde zich hierdoor ook persoonlijk bedrogen en besloot na de verkiezingen van 2002 uit de politiek te stappen. Nederland is dus op zijn minst medeverantwoordelijk voor de problemen waarmee de Nederlandse Antillen zich thans geconfronteerd zien. Het is wel erg makkelijk en goedkoop om vervolgens het standpunt in te nemen dat Nederland eenvoudigweg zijn handen van de Nederlandse Antillen moet aftrekken.
Brinkman zal voor dit alles niet gevoelig zijn. Zijn politieke neus zegt hem kennelijk dat er meer stemmenwinst is te behalen met het blijven schofferen van de Nederlandse Antillen. Dat tienduizenden arme Antillianen daarvan de dupe worden neemt hij op de koop toe. Het kan hem eigenlijk ook niet schelen: ze kunnen immers toch niet stemmen voor de Tweede Kamer.
Karel Frielink
Pesten is een probleem
8 mei 2008
Pesten is een groot maatschappelijk probleem: kinderen die worden gepest op school, werknemers die worden gepest op kantoor. Pesten kan fysiek en/of psychisch plaatsvinden en verschilt wezenlijk van plagen. Een kenmerk van pesten is dat degene die wordt gepest zich daar niet of niet adequaat tegen kan verweren. Een groot en sterk meisje pakt bijvoorbeeld een kleine jongen stelselmatig fysiek aan om hem te vernederen. Of een mentaal sterke jongen scheldt keer op keer een mentaal minder sterk meisje uit. Of iemand wordt stelselmatig van activiteiten uitgesloten. Er zijn vele vormen van pesten.
Bij pesten wordt er een slachtoffer uitgezocht, waarover degene die pest de baas wil spelen. De pestkop beledigt, vernedert of kleineert de ander. Soms heeft de omgeving dat door, maar vaak ook niet. Als het probleem wordt onderkend dan is praten vaak een goede remedie: praten met het slachtoffer om te kijken of er een probleem is en welke oplossingen mogelijk zijn, maar ook praten met de pestkop om hem of haar te laten inzien wat pesten voor het slachtoffer betekent. De pestkop moet worden geleerd om op een positieve manier relaties met anderen te onderhouden.
Ik moest aan dit onderwerp denken door de aanhoudende aanvallen van Hero Brinkman op de politici van de Nederlandse Antillen. Hij praat niet met deze politici, maar over hen. Hij doet dat op een manier die beledigend en denigrerend is; hij noemt ze blèrende kinderen en plaatst zichzelf in de superieure rol van opvoeder. Brinkman kiest er dus bewust voor om deze politici publiekelijk te kleineren. En is ook dat niet een vorm van pesten?
Brinkman laat geen onduidelijkheid over zijn motieven bestaan: hij wil af van de Nederlandse Antillen. Hij wil geen gesprekken over een andere staatkundige structuur, maar hij wil dat Nederland simpelweg afscheid neemt van de Nederlandse Antillen dan wel dat de Nederlandse Antillen uit zichzelf uit het Koninkrijk stappen. De staatkundige vragen in dat verband laat ik even terzijde. Mij gaat het om de gekozen tactiek: kennelijk beoogt Brinkman een sfeer van haat en nijd te creëren die ertoe leidt dat de Nederlandse Antillen – om de eer aan zichzelf te houden, of om van het gepest af te zijn – zelf alle banden met Nederland verbreken. Brinkman weet immers dat er géén politiek draagvlak is in Nederland voor het uit het Koninkrijk stoten van de Nederlandse Antillen.
Een debat daarover met Brinkman heeft kennelijk ook niet zoveel zin, want hij heeft zijn doel met bijbehorende tactiek en strategie bewust bepaald. Dat de Nederlands Antilliaanse politici zich door hem geschoffeerd voelen heeft hij niet alleen vooraf ingecalculeerd, maar is waarschijnlijk ook zijn vooropgezette doel. De gebruikelijke methoden om het fenomeen pesten te bestrijden werken dan ook niet. De negatieve reacties die Brinkman op zijn optreden krijgt interesseren hem niet, of brengen in zijn gedachtegang zijn doel alleen maar naderbij. De filosoof R.G.M. Ritzen heeft een weblog over drogredenen. Hij bespreekt en analyseert het debat dat is ontstaan naar aanleiding van het door Brinkman gesteunde voorstel om de Nederlandse Antillen in de uitverkoop te doen. Eén verhelderend punt haal ik eruit: een verwijt treft een tegenpartij alleen maar als deze zich aangesproken voelt. En daar zit bij Brinkman het probleem. Hij kiest ervoor om geen positieve relatie met de Nederlands Antilliaanse politici te onderhouden, en hem dat verwijten raakt hem niet.
Maar wat moet er dan gebeuren? Het blijft lastig om niet op Brinkman te reageren, want de wijze waarop en de frequentie waarin hij zijn uitlatingen doet schreeuwen bijna om een weerwoord. Maar juist zijn superieure houding en toon maken het zo moeilijk om een zinvol inhoudelijk debat met hem te voeren. Niemand houdt er immers van om bij voortduring beledigd en gekleineerd te worden. Bovendien betekent een inhoudelijk debat, en vooral een inhoudelijk weerwoord, dat niet in populaire, het publiek aansprekende ‘one-liners’ wordt gesproken, maar over feiten en omstandigheden, waarbij het aankomt op nuancering, context en (historisch) perspectief. En dat is nu eenmaal geen makkelijk verteerbare kost voor kranten, radio en TV. De publicitaire slag is door de Nederlands Antilliaanse politici dus nauwelijks te winnen. En misschien moeten ze daar ook maar niet (meer) naar streven. Ze kunnen zich wellicht beter concentreren op constructieve gesprekken met die andere politici in Nederland. Want met alle publiciteit die Brinkman krijgt, zou je bijna vergeten dat de overgrote meerderheid zijn houding en zijn toon afwijst.
Karel Frielink
Hero Brinkman blijft schofferen
6 mei 2008
De politieke relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen is moeizaam. Het is lastig te bepalen wat daarvan de oorzaken zijn, maar het voelbare wederzijdse onbegrip hangt ongetwijfeld samen met culturele en economische verschillen. Vooroordelen spelen daarbij een rol. Vooroordelen krijgen ruim baan wanneer de betrokkenen zich weinig of geen moeite getroosten zich werkelijk in elkaar te interesseren en te verdiepen. Een onbevangen houding en wederzijds respect zijn daarvoor noodzakelijke voorwaarden. En daar gaat het mis.
Enerzijds zijn er de Nederlands Antilliaanse politici die vrezen voor te veel inmenging vanuit Nederland, terwijl de Nederlandse Antillen in feite nog midden in (de afwikkeling van) een proces van dekolonisatie zitten (de formele dekolonisatie vond in 1954 plaats; zie in dat verband ook de rede van Dr. Douwe Boersema). Een dergelijke overgangsfase, waarmee niemand geleerd heeft goed om te gaan, levert spanningen op. Spanningen die deels worden veroorzaakt door onthechtingspijn en deels door verschillende visies en verwachtingen. De Nederlandse Antillen, in feite alleen nog de individuele eilanden Curacao en Sint Maarten, stellen eisen teneinde binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk autonomie te verwerven, waarbij nog wel voor een aantal zaken op het ‘moederland’ kan worden teruggevallen. Nederland stelt eisen ten aanzien van de financiele huishouding, de deugdelijkheid van het openbaar bestuur en de rechtspleging op de verschillende eilanden. Het gaat daarbij in de kern om onderwerpen waarover men het eens kan worden, al zijn daarvoor soms harde onderhandelingen nodig.
Met harde onderhandelingen is niets mis. Als de wil er is om eruit te komen en de toon getuigt van respect, dan komt er vroeg of laat een voor alle partijen acceptabel voorstel. Een lastig punt daarbij is dat niet over ‘de’ politici kan worden gesproken. Aan de Antilliaanse kant zijn er politici en politieke partijen die het liefst volledig met Nederland willen breken en streven naar volledige onafhankelijkheid (statelijke soevereiniteit), en daarbij stevig taalgebruik niet schuwen. Nederland wordt door hen als een kolonisator afgeschilderd. Met hun opvattingen en woordkeus vallen zij meer op dan de ‘mainstream’ politici en hebben ‘dus’ meer nieuwswaarde.
In Nederland is het met name de PVV die snoeiharde taal niet schuwt. Dat geldt niet alleen voor Geert Wilders, maar vooral voor Hero Brinkman. Als Brinkman het over de Nederlandse Antillen heeft dan noemt hij dat een ‘grotendeels corrupt boevennest‘. De Nederlands Antilliaanse politici noemde hij bij Pauw & Witteman (5 mei 2008) “een stel blèrende kinderen“, waarbij hij zichzelf de rol van ‘opvoeder’ toebedeelde. Dat getuigt niet van respect voor de door de bevolking gekozen volksvertegenwoordigers en is zonder meer beledigend en denigrerend. En dat is jammer, want de discussie zou over de inhoud van zijn kritiek moeten gaan en niet over de vorm. Misstanden in de Nederlandse Antillen moeten, net als bijvoorbeeld de Nederlandse bouwfraude, publiekelijk aan de kaak kunnen worden gesteld.
Het verweer van Brinkman dat hij in het geheel niet beledigend is en dat hij het alleen maar over duidelijke, feitelijke aanduidingen heeft gaat uiteraard niet op. Het gaat in de eerste plaats om wat de anderen, in dit geval de Nederlands Antilliaanse politici, ervaren. Zij ervaren dergelijke uitlatingen als beledigend en dat heeft niets met lange tenen te maken. Ook anderen, zoals ik zelf, ervaren deze uitlatingen als beledigend. En ik denk dat deze uitlatingen, als wordt gekeken naar de norm als het gaat om maatschappelijke omgangsvormen in Nederland en de Nederlandse Antillen, ook in meer objectieve zin als beledigend moeten worden aangemerkt. En onder beledigend versta ik dan ‘krenkend’, ‘grievend’, ‘denigrerend’, ‘kwetsend’, ‘oneerbiedig’, ‘minachtend’ en ‘onbeschoft’. Als je collega politici uitmaakt voor “een stel blèrende kinderen” dan is dat geen feit, maar een kwalificatie, en wel een die mijns inziens als ‘onbeschoft’ heeft te gelden.
Brinkman weet wat hij zegt en hij weet welke reacties hij losmaakt. Hij is het prototype van een ‘populist’, in de zin van iemand die – bewust – simplistische ideeën en meningen verkondigt om ‘het volk’ maar te bekoren, maar die enkel uit is op stemmen en politieke macht in plaats van echte oplossingen. Volgens Brinkman wordt het predicaat ‘populist’ gebruikt om te trachten mensen die zeggen waar het op staat de mond te snoeren. Dat is niet zo. Hij mag en moet zeggen waar het op staat; hij mag en moet pijnlijke onderwerpen ter sprake kunnen brengen; hij mag en moet daarbij duidelijk en helder zijn: dat hoort bij zijn rol als volksvertegenwoordiger. Maar ‘helder en duidelijk taalgebruik’ betekent niet – en zeker niet per definitie – ’krenkend taalgebruik’. Je kunt ook helder en duidelijk zijn zonder anderen te beledigen. Maar daar kiest Brinkman niet voor. Met zijn ‘onbeschofte’ gedrag heeft hij nu eenmaal meer nieuwswaarde. En daar is het hem om te doen. Jammer, maar waar.
Karel Frielink
(Ook gepubliceerd in de Amigoe op 6 mei 2008)